ECLI:NL:RBMNE:2021:197
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 te veel uitkering heeft ontvangen, omdat zijn inkomsten boven de vastgestelde restverdiencapaciteit uitkwamen. Het Uwv heeft daarom een bedrag van € 23.836,98 bruto van de eiser teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 23 november 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de restverdiencapaciteit jaarlijks geïndexeerd moet worden en dat het Uwv regelmatig de polisgegevens had moeten controleren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor de indexering van de restverdiencapaciteit en dat het Uwv niet verplicht is om de polisgegevens regelmatig te controleren. Eiser heeft ook gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv het terug te vorderen bedrag op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.