ECLI:NL:RBMNE:2021:197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WIA-uitkering en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 te veel uitkering heeft ontvangen, omdat zijn inkomsten boven de vastgestelde restverdiencapaciteit uitkwamen. Het Uwv heeft daarom een bedrag van € 23.836,98 bruto van de eiser teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 november 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de restverdiencapaciteit jaarlijks geïndexeerd moet worden en dat het Uwv regelmatig de polisgegevens had moeten controleren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor de indexering van de restverdiencapaciteit en dat het Uwv niet verplicht is om de polisgegevens regelmatig te controleren. Eiser heeft ook gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv het terug te vorderen bedrag op juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
gemachtigde: W.A. Postma.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij over de
periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 ten onrechte te veel uitkering op
grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ontvangen. Bij
besluit van 17 december 2019 heeft verweerder een bedrag van € 23.836,98 bruto van eiser
teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde uitkering (de primaire besluiten).
Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 november 2020 plaatsgevonden via een
Skype-verbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser is per 21 november 2010 uitgevallen voor zijn werkzaamheden in zijn eigen onderneming. Hij ontvangt per 18 november 2012 een WIA-uitkering op basis van een vrijwillige verzekering. Deze uitkering is vanaf 18 november 2012 volledig uitbetaald. Uit de polisadministratie van het Uwv volgt dat de inkomsten van eiser vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 boven de restverdiencapaciteit van eiser uitkomen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit en het bestreden besluit genomen.
Eiser erkent dat hij geen wijziging(en) in zijn inkomsten aan het Uwv heeft doorgegeven. Hij heeft een betalingsregeling getroffen van € 1.930,- per maand en heeft de periode 2019 al aan het Uwv terugbetaald.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 te veel aan WIA-uitkering heeft ontvangen, omdat zijn inkomsten boven de vastgestelde restverdiencapaciteit uitkomen. Verweerder is verplicht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen en ziet geen dringende reden om gedeeltelijk of geheel van terugvordering af te zien.
Vaststelling van het terug te vorderen bedrag
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder het terug te vorderen bedrag op juiste wijze heeft vastgesteld.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Bij de beoordeling einde wachttijd in het kader van de Wet WIA in 2012 heeft eiser verklaard dat het loon uit zijn eigen bedrijf 25% bedroeg van zijn inkomen van vóór zijn uitval. De arbeidsdeskundige heeft deze inkomsten in het rapport van
14 november 2012 vastgesteld op € 606,94 per maand (de restverdiencapaciteit). De gegevens in de polisadministratie zijn gebaseerd op hetgeen eiser aan de Belastingdienst aan inkomen heeft opgegeven. Bij het raadplegen van de polisgegevens heeft het Uwv geconstateerd dat het inkomen van eiser in de periode in geding meer dan € 606,94 per maand was. Van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 bedroeg het inkomen namelijk € 1.750,- per maand en van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 bedroeg dit € 1.000,- per maand.
Het Uwv heeft bij de berekening van het terug te vorderen bedrag mogen uitgaan van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de polisadministratie. Dat eiser zich in de genoemde periode om fiscale redenen een hoger inkomen heeft toegekend, doet daar niet aan af. Eiser heeft de juistheid van de polisgegevens niet betwist.
Jaarlijkse indexering van de restverdiencapaciteit
4. Eiser voert aan dat de restverdiencapaciteit jaarlijks geïndexeerd dient te worden en dat daarvoor een bedrag op het terug te vorderen bedrag in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke basis bestaat voor het standpunt van eiser dat de in 2012 vastgestelde restverdiencapaciteit jaarlijks moet worden geïndexeerd.
Controleren polisgegevens
5. Eiser voert aan dat het Uwv de polisgegevens regelmatig had moeten controleren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet redelijkerwijs van het Uwv kan worden verwacht. Uitgangspunt is dat eiser een inlichtingenplicht heeft op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA. Dit artikel bepaalt dat de verzekerde die recht heeft op een uitkering op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekt waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht of de hoogte van de uitkering.
Wijzigingen in inkomen
6. Het standpunt van eiser dat zijn inkomen in de periode van 1 januari 2015 tot en met
31 december 2019 niet is gewijzigd, laat onverlet dat het inkomen van eiser gedurende deze periode hoger was dan de restverdiencapaciteit die de arbeidsdeskundige op
14 november 2012 heeft vastgesteld. Eiser heeft dit ook niet betwist.
Terugvordering
7. Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uwv, wordt teruggevorderd. Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Dringende reden
8. Eiser voert aan dat sprake is van een dringende reden en verzoekt het Uwv daarom niet het gehele bedrag € 23.836,98 bruto van hem terug te vorderen. De dringende reden is volgens hem gelegen in de financiële gevolgen die de terugvordering voor hem heeft.
9. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] kan er slechts sprake zijn van dringende redenen als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de dringende redenen aannemelijk moeten maken.
10. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering. Het is begrijpelijk dat eiser, zoals hij zelf op zitting heeft aangegeven, onaangenaam verrast is door het besluit van verweerder. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de terugvordering dusdanige ernstige sociale of financiële gevolgen voor hem heeft dat hij als gevolg daarvan in een onaanvaardbare situatie is gekomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser blijkbaar in staat is geweest een betalingsregeling van € 1.930,- per maand te treffen.
Conclusie
11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 7 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3392.