ECLI:NL:RBMNE:2021:200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding als gevolg van onrechtmatig besluit in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr.drs. R.F.J. van de Pol, de Rechtbank Midden-Nederland verzocht om schadevergoeding van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, vertegenwoordigd door A.C. Hoogendoorn. Het verzoek is ingediend op 2 juni 2020 en betreft een schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van 3 maart 2017, waarbij een aanvraag voor een IOAW-uitkering werd afgewezen. Na juridische stappen is de uitkering alsnog toegekend met terugwerkende kracht, maar dit leidde tot fiscale schade voor verzoeker, die zorgtoeslag moest terugbetalen en inkomstenbelasting moest betalen.

De rechtbank heeft op 6 januari 2021 de zaak behandeld via Skype, waarbij beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fiscale schade van verzoeker, als gevolg van het onrechtmatige besluit, € 1.992,- bedraagt. De rechtbank oordeelt dat verzoeker voldoende heeft aangetoond dat hij alles heeft gedaan om zijn schade te beperken, waaronder het aanvragen van middeling bij de Belastingdienst, wat werd afgewezen.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen en de verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.992,- aan verzoeker, evenals de proceskosten van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2132
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2021 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr.drs. R.F.J. van de Pol),
en
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: A.C. Hoogendoorn).

Procesverloop

Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 2 juni 2020 verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Dit is een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om schadevergoeding is op 6 januari 2021 via Skype op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van €1.992,-;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.

De uitleg van de rechtbank

1. Verzoeker heeft op 17 februari 2017 een aanvraag op grond van de IOAW [1] gedaan. Deze aanvraag is op 3 maart 2017 afgewezen. Na een daartoe door verzoeker gevoerde juridische procedure heeft verweerder in 2018 met ingang van 1 december 2016 alsnog een IOAW-uitkering toegekend aan verzoeker. De achterstallige uitkering over de jaren 2016 tot en met 2018 ad € 18.929,33 netto is op 13 november 2018 in één keer aan verzoeker uitbetaald. Hierdoor kwam eiser voor dat jaar boven de inkomensgrens voor zorgtoeslag en moest hij € 1.150,- aan (voorschot) zorgtoeslag terugbetalen. Ook moest hij alsnog € 842,- inkomstenbelasting betalen.
2. Op 30 september 2019 heeft verzoeker verweerder gevraagd deze bedragen aan hem te vergoeden. Op 4 oktober 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat er sprake was van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Participatiewet (Pw). Verzoeker kon de Belastingdienst namelijk vragen om zijn inkomen te middelen over de jaren 2016 tot en met 2018.
3. Op 20 januari 2020 heeft verzoeker verweerder laten weten dat zijn verzoek om middeling door de Belastingdienst is afgewezen en heeft hij nogmaals gevraagd om betaling van in totaal € 1.992,-. Op 29 januari 2020 en 4 februari 2020 heeft verzoeker hierover opnieuw een brief gestuurd aan verweerder.
4. Op 6 februari 2020 heeft verzoeker – onder verwijzing naar zijn eerdere brieven uit 2019 en 2020 – een aanvraag bijzondere bijstand ingediend om het bedrag aan terug te betalen zorgtoeslag en de te betalen belastingschuld vergoed te krijgen. Op 12 februari 2020 is een rapport aanvraag bijzondere bijstand opgemaakt. Eveneens op 12 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag bijzondere bijstand afgewezen omdat er geen bijstand wordt verleend voor schulden en er geen zeer dringende redenen zijn om een uitzondering te maken op deze hoofdregel.
5. Verzoeker heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Volgens verzoeker is achteraf komen vast te staan dat het besluit van 3 maart 2017, waarbij zijn IOAW-aanvraag is afgewezen, onrechtmatig is geweest. Als gevolg hiervan heeft hij fiscale schade geleden: door de nabetaling ineens op 13 november 2018 moest hij zorgtoeslag terugbetalen en alsnog inkomstenbelasting betalen.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn fiscale schade onvoldoende concreet heeft onderbouwd en niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij alles heeft geprobeerd om zijn fiscale schade te beperken. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 november 2011 [2] en 8 juni 2016 [3] . Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat niet duidelijk is of verzoeker in 2018 vermogen/inkomen uit box 3 heeft gehad. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de terugvordering van de zorgtoeslag en het betalen van de inkomstenbelasting (uitsluitend) het gevolg is van het onrechtmatige besluit van 3 maart 2017.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] moet in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Voorts geldt dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
8. Als beginsel geldt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. [5]
9. De rechtbank overweegt dat het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag gelijk is aan het verzamelinkomen dat blijkt uit de definitieve aanslag IB. Uit de definitieve aanslag IB 2018 van verzoeker blijkt niet dat verzoeker over dat jaar inkomen uit box 3 heeft gehad. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn stelling op dit punt. De rechtbank stelt verder vast dat uit de definitieve aanslag IB 2018 en de definitieve berekening zorgtoeslag 2018 volgt dat de fiscale schade ten gevolge van het onrechtmatige besluit van 3 maart 2017 € 1.992,- bedraagt. Als verweerder destijds direct de IOAW-uitkering had toegekend aan verzoeker, dan zou hij deze schade niet hebben geleden want dan zou hij geen nabetaling ineens hebben ontvangen. Uit de processtukken blijkt verder dat verzoeker alles heeft geprobeerd om zijn fiscale schade te beperken: hij heeft bij de Belastingdienst gevraagd om middeling, maar dat verzoek is afgewezen.
10. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de rechtbank verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van €1.992,-.
11. Omdat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toewijst, veroordeelt zij verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Gena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
De griffier is verhinderd
Deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317.
5.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad (HR) van 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539.