In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser, samen met eiseres [eiseres 1] en eiseres [eiseres 2], kreeg een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.000,- voor het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte. Daarnaast werd een last onder dwangsom van € 7.500,- opgelegd om het illegale gebruik van het pand te staken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd duidelijk dat alleen eiser ontvankelijk was in zijn beroep, omdat de andere eiseressen niet zelf bezwaar hadden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pand in gebruik was als onzelfstandige woonruimte, verhuurd aan vier personen zonder duurzame relatie, wat een overtreding van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening met zich meebracht. Eiser voerde aan dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij niet wist dat er sprake was van een overtreding. Hij had het pand verhuurd aan [C], die volgens hem met zijn gezin in het pand zou gaan wonen.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij niet wist en niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.