ECLI:NL:RBMNE:2021:2077

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3124
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom voor kamergewijze verhuur zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser, samen met eiseres [eiseres 1] en eiseres [eiseres 2], kreeg een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.000,- voor het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte. Daarnaast werd een last onder dwangsom van € 7.500,- opgelegd om het illegale gebruik van het pand te staken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd duidelijk dat alleen eiser ontvankelijk was in zijn beroep, omdat de andere eiseressen niet zelf bezwaar hadden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pand in gebruik was als onzelfstandige woonruimte, verhuurd aan vier personen zonder duurzame relatie, wat een overtreding van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening met zich meebracht. Eiser voerde aan dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij niet wist dat er sprake was van een overtreding. Hij had het pand verhuurd aan [C], die volgens hem met zijn gezin in het pand zou gaan wonen.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij niet wist en niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

en [eiseres 1] , te [woonplaats 1] , en [eiseres 2] , [woonplaats 2] , eiseressen

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser en eiseres [eiseres 1] een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.000,- voor het zonder vergunning omzetten van de zelfstandige woning op het adres [adres] in [woonplaats 3] (het pand) naar onzelfstandige woonruimte. Verder moeten zij onder oplegging van een last onder dwangsom van € 7.500,- voor 1 juni 2020 het illegale gebruik van het pand staken en gestaakt houden
.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft, mede namens eiseressen, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend door eiser. Op het digitale beroepsformulier heeft hij aangegeven het beroep tevens in te dienen namens eiseressen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij samen met hen eigenaar is van het pand. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit weliswaar is gericht aan zowel eiser als aan [eiseres 1] , maar dat alleen eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Dit betekent dat eiseressen niet in beroep konden gaan tegen het bestreden besluit. [1] Zij zijn in zoverre niet-ontvankelijk in hun beroep. Eiser is wel ontvankelijk in zijn beroep. Hierna wordt de vermelding van ‘eiseres’, naast die van eiser, om die reden achterwege gelaten.
2. Op 21 en 23 januari 2020 heeft een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving van de gemeente Utrecht (de inspecteur) een controle uitgevoerd in het pand van eiser. De bevindingen van de inspecteur zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 29 januari 2020.
3. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in het proces-verbaal zowel aan eiser (als eigenaar en hoofdverhuurder) als aan [A] . (als verhuurder) een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd. Verweerder heeft een bestuurlijke boete opgelegd voor overtreding van de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet) en de Huisvestingsverordening regio Utrecht 2019 (Huisvestingsverordening). [2] Er is sprake van omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van de huisvesting van meer dan twee personen, zonder dat een omzettingsvergunning is verleend. [3] Verweerder heeft daarnaast een last onder dwangsom opgelegd voor overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [4] Het pand wordt gebruikt in strijd met de regels van het bestemmingsplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’, zonder dat een omgevingsvergunning is verleend. [5]
4. Niet in geschil is dat het pand in gebruik was als onzelfstandige woonruimte omdat het verhuurd werd aan vier personen die geen duurzame relatie met elkaar hadden en de voorzieningen in de woning met elkaar deelden. Er was aldus sprake van een overtreding. Ook is niet in geschil dat verweerder bevoegd was om een boete en een last onder dwangsom op te leggen. Het gaat om de vraag of verweerder terecht van deze bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.
5. Eiser voert aan dat verweerder geen bestuurlijke boete aan hem heeft mogen opleggen, omdat hij niet als de overtreder kan worden aangemerkt. Hem kan geen verwijt worden gemaakt, omdat hij als eigenaar en verhuurder niet wist en niet kon weten dat er sprake was van een overtreding. Eiser stelt dat hij met behulp van een professionele makelaar, te weten [B] in [woonplaats 3] , een huurder heeft gevonden aan wie eiser het pand heeft verhuurd. Dat was [C] . De makelaar heeft een onderzoek naar [C] ingesteld en na goedbevinding een huurcontract opgesteld. Dat huurcontract is door [C] en eiser getekend. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de makelaar hem heeft medegedeeld dat [C] met zijn gezin in het pand van eiser zou gaan wonen. Eiser had geen enkele reden om hieraan te twijfelen en was niet op de hoogte van het feit dat [C] door middel van zijn onderneming [A] . het pand zou gaan onderverhuren aan vier personen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of kon weten dat het pand door vier mensen werd bewoond. Volgens verweerder kan eiser worden verweten dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Eiser heeft een huurcontract met [C] zijnde [A] . gesloten. Als eiser meer onderzoek had gedaan, had hij geweten dat [A] . kamers aan expats verhuurd. Hoewel verweerder zich realiseert dat eiser, gelet op het korte tijdsverloop tussen ondertekening van het huurcontract op 15 januari 2020 en de controle op 21 januari 2020, wellicht niet in staat is geweest om de situatie ter plaatse in de woning te onderzoeken, dat niet betekent dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de beslissing op bezwaar in het kader van de vaststelling van de overtreding naar het verkeerde onderdeel van artikel 21 van de Huisvestingsverordening wordt verwezen. In de beslissing op bezwaar wordt namelijk verwezen naar artikel 21, aanhef en onder a, in plaats van artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit als kennelijke verschrijving moet worden opgevat, omdat in het primaire besluit wel naar het juiste onderdeel wordt verwezen. De rechtbank gaat hierin mee, omdat verder ook niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
8. De rechtbank beoordeelt of eiser als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is de overtreder degene die het wettelijk voorschrift daadwerkelijk schendt. [6] Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Uit de rechtspraak vloeit ook voort dat op de eigenaar van een pand die dat verhuurt een eigen verantwoordelijkheid rust voor het rechtmatig gebruik van het pand. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand niet op een rechtmatige manier werd gebruikt. [7]
9. De rechtbank stelt vast, uitgaande van wat eiser op zitting heeft verklaard, dat zijn makelaar [C] heeft gevonden en aan eiser als huurder heeft voorgedragen, dat eiser bij de makelaar naar [C] heeft geïnformeerd en dat de makelaar hem heeft verteld dat [C] er met zijn gezin zou gaan wonen. Omdat eiser zich dus tot op zekere hoogte heeft geïnformeerd over het gebruik van het verhuurde pand, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet wist dat het pand op een onrechtmatige manier gebruikt zou gaan worden. Dit oordeel is mede ingegeven doordat eiser de huurovereenkomst heeft gesloten met [C] in privé en niet met [A] . Dat [C] als contactgegeven in de huurovereenkomst zijn zakelijke e-mailadres opneemt, maakt dit niet anders. Ook is van belang dat in de huurovereenkomst een bepaling is opgenomen waaruit blijkt dat het de huurder niet in toegestaan het pand onder te verhuren. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook nadien niet heeft kunnen weten dat het pand op een onrechtmatige manier werd gebruikt. De betrokkenheid van eiser bij het onderverhuren van het pand aan vier mensen blijkt namelijk op geen enkele wijze uit het dossier. Gelet op de zeer korte periode tussen het ondertekenen van het huurcontract met [C] en de datum waarop de inspecteurs een controle hebben verricht, kan niet van eiser worden verwacht dat hij de situatie ter plaatse heeft onderzocht. Dat maakt dat eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ten onrechte een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom aan eiser opgelegd.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun beroep;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.
2.Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Huisvestingswet en artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening.
3.Dit is verboden in artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet en artikel 3.1.2, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening.
4.Deze bevoegdheid volgt uit artikel 125 van de Gemeentewet, artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikelen 5.1, 5.2 en 5.14 tot en met 5.23 van de Wabo.
5.Zie hiervoor artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en artikel 5.2, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1912.