ECLI:NL:RBMNE:2021:2134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
20/4396
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een omgevingsvergunning voor dakopbouw aan de welstandsnota

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. De vergunninghouder, een derde-partij, had een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een dakopbouw op zijn woning in Amersfoort. De buurman, eiser in deze zaak, was het niet eens met de verleende vergunning en had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat de vergunning had verleend. Eiser stelde dat de dakopbouw in strijd was met de redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de Welstandsnota Amersfoort 2017.

De rechtbank heeft de aanvraag getoetst aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de relevante bepalingen uit de welstandsnota. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan van de vergunninghouder voldeed aan de meeste voorwaarden, met uitzondering van de diepte van de dakopbouw. De rechtbank overwoog dat de verweerder in redelijkheid had kunnen afwijken van de welstandsnota, omdat de overschrijding van de diepte van de dakopbouw niet zo significant was dat deze in strijd was met de redelijke eisen van welstand. De stadsbouwmeester had geadviseerd dat de dakopbouw, ondanks de overschrijding, een beter passend beeld zou opleveren in vergelijking met de situatie zonder afwijking.

De rechtbank concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders zich op basis van het welstandsadvies in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van Lomwel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: de heer en mevrouw
[derde belanghebbenden], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg).

Procesverloop

Derde-partij (hierna: vergunninghouder) heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] . Eiser is de buurman van vergunninghouder. Het huis van eiser grenst aan het huis van vergunninghouder. In het besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
In het besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
Iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan de voorwaarden van artikel 2.10, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van dit artikel moet een omgevingsvergunning verleend worden als de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, het geldende bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan van vergunninghouder voldoet aan het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening en het ter plaatse geldende bestemmingsplan Hoogland.
Bij de toetsing of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft verweerder het bouwplan beoordeeld aan de hand van de Welstandsnota Amersfoort 2017 (de welstandsnota). Het bouwplan voldoet op één voorwaarde na aan alle voorwaarden uit de welstandsnota. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid uit de welstandsnota om af te wijken van deze voorwaarde, omdat verweerder het plan niet in strijd met de redelijke eisen van welstand vindt. Eiser is van mening dat verweerder niet in redelijkheid mocht afwijken van de voorwaarden uit de welstandsnota omdat eiser vindt dat het bouwplan wel in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Voorwaarden uit de welstandsnota
Het huis van vergunninghouder heeft een schuin dak. Voor het plaatsen van een dakopbouw op een schuin dak moet gekeken worden naar artikel 2.3, lid b2, van de welstandsnota. In dit artikel staan de voorwaarden waaraan een dakopbouw op een schuin dak moet voldoen in het kader van welstand. Partijen zijn het erover eens dat de dakopbouw niet voldoet aan de voorwaarde met betrekking tot de diepte van de dakopbouw, maar wel voldoet aan de overige voorwaarden. Volgens artikel 2.3, lid b2, van de welstandsnota mag de diepte van een dakopbouw maximaal de halve diepte van een woning zijn. De vergunde dakopbouw is aan de voor- en achterkant 40 centimeter dieper dan de halve diepte van de woning van vergunninghouder.
Op grond van artikel 1.4 van de welstandsnota is verweerder bevoegd om af te wijken van de welstandsnota als een bouwplan niet voldoet aan de voorwaarden uit de welstandsnota. Afwijken van de welstandsnota is onder meer mogelijk als de voorwaarden uit de welstandsnota in de weg staan aan een beter passende oplossing.
Beoordeling van het geschil
Eiser voert aan dat de overschrijding van de maximaal toegestane diepte geen overschrijding is van ondergeschikte aard. De diepte van de dakopbouw wordt niet gecompenseerd waardoor de verhouding tussen de dakopbouw en het dakvlak verstoord wordt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een deskundigenrapport laten opstellen door [A] van [adviesbureau] .
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het afwijken van de maximaal toegestane diepte niet betekent dat de dakopbouw daarmee in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Verweerder baseert zich op het advies van de stadsbouwmeester die het bouwplan heeft beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Doordat de dakopbouw dieper wordt geplaatst dan op grond van de welstandsnota is toegestaan, wordt de dakopbouw op gelijke lijn geplaatst met de dakkapel van eiser. Het afwijken van de maximale diepte zorgt er volgens verweerder ook niet voor dat het gevelbeeld wordt aangetast. Bovendien is er sprake van een geringe overschrijding zodat het totaalbeeld van de dakopbouw nog steeds van ondergeschikte aard is aan het dakvlak.
De diepte van de aangevraagde dakopbouw overschrijdt de maximale toegestane diepte volgens de welstandsnota. Om die reden heeft verweerder gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van zijn eigen welstandsnota. De rechtbank stelt voorop dat de welstandsnota geen verplichte compensatie voorschrijft als afgeweken wordt van een criterium. De vraag of de afwijking van de voorwaarden uit de welstandsnota ertoe leidt dat de dakopbouw niet meer van ondergeschikte aard is ten opzichte van het dak, is ook geen criterium om af te mogen wijken van de welstandsnota. Het criterium is of door het afwijken van de welstandsnota, het bouwplan van vergunninghouder leidt tot een beter passende oplossing, in vergelijking met de situatie dat er niet afgeweken wordt van de voorwaarden uit de welstandsnota. De welstandsnota laat hierin ruimte open voor uiteenlopende visies over de vraag wanneer er sprake is van een dergelijke beter passende oplossing. Het gegeven dat de deskundige van eiser een andere visie heeft dan de stadsbouwmeester omtrent de redelijke eisen van welstand heeft niet per se tot gevolg dat verweerder niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van de welstandsnota. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is de vraag of verweerder in redelijkheid het advies van de stadsbouwmeester heeft mogen volgen om af te wijken van zijn eigen welstandsnota. De stadsbouwmeester heeft overwogen dat de overschrijding van de maximale diepte beperkt is, waardoor de dakopbouw in lijn komt te liggen met de dakkapel van eiser. Er ontstaat een onevenwichtiger beeld als de dakopbouw overeenkomstig de welstandsnota wordt gebouwd. De dakopbouw van vergunninghouder en het dakkapel van eiser komen dan niet op gelijke hoogte, waardoor een verspringend gevelbeeld ontstaat. Er ontstaat een evenwichtiger, en daarmee beter passend, beeld bij het op gelijke hoogte plaatsen van de dakopbouw. De rechtbank kan deze overweging volgen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank zich op het standpunt mogen stellen dat het afwijken van de voorwaarden van de welstandsnota leidt tot een beter passende oplossing. Om die reden heeft verweerder gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van de voorwaarden uit de welstandsnota. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
De slotsom is dat het college zich in redelijkheid op basis van het welstandsadvies en de op het tegenadvies gegeven reactie, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.