ECLI:NL:RBMNE:2021:2182

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4142
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen erfafscheiding op agrarisch perceel zonder vergunning

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende handhaving tegen een erfafscheiding op een perceel met de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De eisers, eigenaren van twee percelen, hebben zonder vergunning een schutting gebouwd die ongeveer 2 meter hoog is, terwijl de bestemmingsplanregels een maximale hoogte van 1,5 meter toestaan. De gemeente Soest heeft op 9 april 2020 de werkzaamheden stilgelegd en een dwangsom opgelegd voor het negeren van deze stillegging. In het bestreden besluit van 7 oktober 2020 verklaarde de gemeente het bezwaar van eisers ongegrond, waarna eisers beroep instelden.

Tijdens de zitting op 31 maart 2021 zijn eisers verschenen met hun gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de schutting niet vergunningsvrij kon worden gebouwd, omdat er geen functionele relatie bestond tussen de erfafscheiding en de woning van eisers, die op een ander perceel met een andere bestemming staat. De rechtbank volgde de argumentatie van de gemeente dat handhaving gerechtvaardigd was, gezien de overtreding van de bestemmingsplanregels en het handhavingsbeleid van de gemeente.

De rechtbank concludeerde dat de eisers geen gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen aan de informatie van het Omgevingsloket en de brochure van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4142
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. C.E. Beens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Rijbroek).

Inleiding

Naar aanleiding van een melding heeft verweerder op 9 april 2020 de werkzaamheden op het perceel van eisers, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie G, nummer [perceelnummer] stilgelegd. Deze werkzaamheden betreffen het bouwen van een perceelafscheiding op dit perceel.
In het besluit van 14 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de stillegging schriftelijk bevestigd en eisers gelast per direct de werkzaamheden niet te (laten) hervatten, met een dwangsom van € 5000,- per dag tot een maximum van € 40.000,- voor elke dag dat eisers de stillegging negeren.
In het besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eisers zijn eigenaar van het perceel [adres] in [woonplaats], kadastraalnummer [kadastraalnummer], en het daarachter gelegen perceel nummer [perceelnummer]. In het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ heeft het perceel [kadastraalnummer], waarop zich het woonhuis bevindt, de bestemming ‘Wonen’. Het perceel [perceelnummer] heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Niet in geschil is dat op dit laatstgenoemd perceel géén gebouwen staan. Volgens artikel 3.2.4 van de planregels mag de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 1.5 meter. De hoogte van de schutting die eisers bouwen bedraagt ongeveer 2 meter. Eisers hebben geen vergunning aangevraagd.
Is er sprake van een overtreding
3. Eisers voeren aan dat er geen sprake is van een overtreding omdat de schutting vergunningsvrij geplaatst mag worden. Eisers stellen dat het perceel [kadastraalnummer] met het woonhuis en het perceel [perceelnummer] in hun beleving al jarenlang één erf vormen, zodat aan de voorwaarde van artikel 2, lid 12, sub b onder 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voldaan. Eisers verwijzen daarvoor ook naar de Brochure ‘Erf- en perceelafscheidingen’ van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Brochure). Zij stellen dat ook uit de check via het Omgevingsloket volgt dat de schutting vergunningsvrij gebouwd mag worden.
Toetsingskader
4. Volgens artikel 2 van Bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
12. een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
b. niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of
perceelafscheiding in functionele relatie staat.
In artikel 1 van Bijlage II van het Bor wordt ‘erf’ als volgt gedefinieerd: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
5. De schutting heeft een hoogte van ongeveer 2 meter en kan daarom alleen zonder omgevingsvergunning worden opgericht als wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 2, aanhef en onder 12, onder b, van bijlage II van het Bor zijn gesteld. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan de onder 1° genoemde voorwaarde dat het hekwerk wordt gebouwd op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in een functionele relatie staat.
Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling of er een functionele relatie is tussen de afscheiding en de woning doorslaggevende betekenis toekomt aan de planologische regeling die voor het perceel geldt. Met deze benadering is de rechtspraak [2] voortgezet die is ontwikkeld onder de werking van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, waarvoor ook steun kan worden gevonden in de Nota van Toelichting bij het Bor [3]
6. Vastgesteld is dat de schutting wordt geplaatst op het perceel [perceelnummer] met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Die gronden zijn volgens het bestemmingsplan bestemd voor het uitoefenen van een grondgebonden veehouderij, behoud en herstel alsmede instandhouding van de voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit en behoud en herstel van de voorkomende natuurlijke waarden. Dit perceel is onbebouwd en is ingericht met gras en beplanting. Daarom kan er, gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak, geen functionele relatie worden aangenomen van de erfafscheiding op het perceel [perceelnummer] met de woning van eisers op het perceel [kadastraalnummer]. In de omstandigheid dat eisers het perceel [perceelnummer] hebben ingericht als tuin behorende bij de woning, ziet de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak geen aanleiding om af te wijken van het criterium dat doorslaggevende betekenis toekomt aan de planologische regeling die voor het perceel geldt. In de Nota van Toelichting op het Bor is weliswaar vermeld dat deze situatie zich slechts in uitzonderingssituaties zal voordoen, maar daarin is óók aangegeven dat het daarbij gaat om perceelgedeelten die in ruimtelijk opzicht gelet op de geldende planologische regelgeving niet zijn aan te merken als onderdeel van het perceel waarop zich het gebouw bevindt. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het - anders dan in de Nota van toelichting - in het geval van eisers niet gaat om één perceel met meerdere bestemmingen, maar om twee afzonderlijke percelen met een eigen bestemming. Dat leidt eveneens tot de conclusie dat beide percelen niet zijn te beschouwen als één erf als bedoeld in het Bor. Dat betekent dat de erfafscheiding niet vergunningvrij gebouwd kan worden. Bovendien is de erfafscheiding zoals die wordt gebouwd in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Zoals ter zitting is besproken wordt in de vergunningcheck van het Omgevingsloket en in de Brochure gewaarschuwd dat de situatie voor grote percelen anders kan liggen. Gelet hierop kunnen eisers geen gerechtvaardigd vertrouwen aan de Brochure en de vergunningcheck ontlenen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een overtreding, namelijk bouwen zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo. Verweerder was dus bevoegd tot handhavend optreden in de vorm van stillegging van de werkzaamheden.
Is handhaving onevenredig?
9. Eisers hebben bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Uit het handhavingsbeleid ‘fysieke leefomgeving 2020-2023 gemeente [woonplaats]’ volgt dat handhavend optreden tegen een erfafscheiding bij woningen geen prioriteit heeft.
10. Op 9 april 2020 hebben buitengewoon opsporingsambtenaren naar aanleiding van een klacht over werkzaamheden (het aanbrengen van verhardingen in een weiland en het plaatsen van een erfafscheiding) een bezoek gebracht aan het perceel van eisers. Dit blijkt uit het controlerapport van 9 april 2020 opgemaakt en ondertekend door buiteninspecteur [buiteninspecteur]. Verweerder heeft toegelicht dat volgens het handhavingsbeleid overtredingen met een lage prioriteit worden opgepakt onder meer naar aanleiding van klachten. De bouwstop is niet alleen opgelegd voor de erfafscheiding maar ook de aanleg van een weg op het perceel. Dit is een meervoudige overtreding en een reden om een hogere prioriteit aan handhaving toe te kennen. Verder heeft verweerder meegewogen dat het gaat om een erfafscheiding van 78 meter lengte. Verweerder beschouwt dit als een excessieve situatie.
11. De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen en ziet geen aanleiding het handhavend optreden onevenredig te achten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier.
(de griffier is verhinderd (de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.) deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1524
2.Voorbeelden van deze rechtspraak zijn de uitspraken van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2619, van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3014 en van 25 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1586.
3.Stb. 2010, 143, blz. 149-151