ECLI:NL:RBMNE:2021:2183

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
UTR 19/3332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een berging

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een berging door een derde-partij. Eiser, die aan de [adres 1] in [woonplaats] woont, is van mening dat de berging niet past in het bijzondere karakter van de omgeving en dat deze zonder de vereiste omgevingsvergunning is gebouwd. Eiser heeft op 10 januari 2019 een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]. Dit verzoek werd op 3 april 2019 afgewezen, omdat verweerder van mening was dat de berging vergunningsvrij kon worden gebouwd. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college handhaafde het besluit op 15 augustus 2019.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op een digitale zitting op 29 januari 2021. Tijdens deze zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en ook de derde-partij was aanwezig. De rechtbank heeft de situatie ter plaatse beoordeeld en vastgesteld dat het geschil vooral draait om de vraag of de berging in het achtererfgebied is gebouwd, wat bepalend is voor de vergunningplicht. De rechtbank concludeert dat de uitleg van verweerder over de omvang van het achtererfgebied niet kan worden gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het achtererfgebied kleiner is dan door verweerder is aangenomen, en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet nu opnieuw de begrenzing van het achtererfgebied vaststellen en beoordelen of de berging vergunningplichtig is.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten, en heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder

(gemachtigde: mr. G.A.A. de Josselin).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te [woonplaats] .

Inleiding

Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Derde-partij woont aan de [adres 2] in [woonplaats] en heeft aan de zijkant van zijn perceel, naast de hoofdwoning, een berging gebouwd. Derde-partij heeft de berging zonder omgevingsvergunning gebouwd omdat hij meent dat het gaat om een vergunningsvrij bouwwerk. Eiser is het met de bouw van de berging niet mee eens omdat dit bouwwerk niet past in het bijzondere karakter van de omgeving. Bovendien is de berging volgens eiser gebouwd zonder dat hiervoor de vereiste omgevingsvergunning is verleend. Eiser heeft daarom op 10 januari 2019 bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend.
Met het besluit van 3 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen omdat volgens verweerder sprake is van een vergunningvrij bouwwerk zodat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de bouw van de berging. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder aanvulling van zijn motivering, het primaire besluit in stand gelaten en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep van eiser is door de rechtbank behandeld op de digitale zitting van 29 januari 2021. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij was ook bij de zitting aanwezig samen met zijn partner [partner] .

Overwegingen

De situatie ter plaatse
Figuur 1
1. Figuur 1 geeft een indruk van de situatie ter plaatse. In figuur 1 vormen de blauwe lijnen het perceel van eiser en de groene lijnen het perceel van derde-partij. De gele lijnen geven de berging weer die door derde-partij op zijn perceel is gebouwd. Tot slot omgeven de rode lijnen vijf openbare parkeerplaatsen (hierna: de parkeerkoffer) die zich naast het perceel van derde-partij bevinden.
Omvang van het geschil
2. Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen bestaat uit de vraag of de door derde-partij gebouwde berging omgevingsvergunningplichtig is zodat verweerder al dan niet bevoegd is om handhavend op te treden. Of er een vergunningplicht geldt voor de berging is afhankelijk van de vraag of de berging al dan niet in het achtererfgebied is gebouwd. Uit artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) volgt namelijk dat een bijgebouw in het achtererfgebied, onder voorwaarden, vergunningsvrij kan worden opgericht. Partijen hebben verschillende opvattingen over de wijze waarop de omvang van het achtererfgebied moet worden vastgesteld. Verder is tussen partijen in geschil of met de berging de maximaal te bebouwen oppervlakte op het perceel wordt overschreden en of de berging leidt tot een welstandsexces.
3. Tussen partijen is met betrekking tot de wijze waarop het achtererfgebied moet worden vastgesteld niet in geschil dat:
- het achtererfgebied wordt gevormd door de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op een meter achter de voorgevel;
- het achtererfgebied het hoofdgebouw niet opnieuw mag doorkruisen of in het terrein achter het hoofdgebouw mag komen, en
- dat de parkeerkoffer is aan te merken als openbaar toegankelijk gebied.
De eerste twee constateringen volgen ook als zodanig uit de definitiebepaling van het achtererfgebied zoals opgenomen in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Is er sprake van een overtreding?
4. Voor beantwoording van de vraag of de berging ten onrechte zonder omgevingsvergunning is gebouwd en er dus sprake is van een overtreding moet eerst worden vastgesteld of de berging al dan niet in het achtererfgebied is gebouwd.
5. Eiser voert aan dat er sprake is van een overtreding omdat de berging niet is gebouwd in het achtererfgebied zodat er voor de bouw van de berging een omgevingsvergunning vereist is. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat het achtererfgebied wordt gevormd door de lijn vanaf een meter achter de voorgevel evenwijdig met de zijkant van de parkeerkoffer te laten doorlopen. In die visie beslaat het achtererfgebied uitsluitend het gebied achter de woning van derde-partij en bevindt de berging zich dus niet in het achtererfgebied. Eiser heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het achtererfgebied wordt gevormd door niet alleen de lijn aan de zijkant van de parkeerkoffer te volgen die de grens vormt tussen de parkeerkoffer en het perceel van derde-partij (op figuur 1 de bovenste rode lijn van links naar rechts), maar ook de lijn aan het uiteinde van de parkeerkoffer (op figuur 1 de rode lijn van boven naar beneden). De afstand tussen de grens van het achtererfgebied en de parkeerkoffer blijft overal even groot. In deze visie ontstaat het achtererfgebied door eerst een lijn te tekenen die de evenwijdig met de parkeerkoffer langs de hoofdwoning loopt en die vervolgens loodrecht afbuigt en in een hoek van 90° naar rechts doorloopt naar het einde van het perceel van derde-partij. De grens van het achtererfgebied loopt in deze uitleg door de gebouwde berging heen. Ook in deze uitleg staat de berging dus grotendeels niet in het achtererfgebied.
6. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit. Volgens verweerder staat de berging in het achtererfgebied zodat het vergunningsvrij kon worden gebouwd. Er is daarom geen sprake van een overtreding, zodat verweerder ook niet bevoegd is om handhavend op te treden. Tijdens de zitting heeft verweerder voor het eerst zijn visie toegelicht op de wijze waarop de omvang van het achtererfgebied moet worden vastgesteld. Volgens verweerder wordt het achtererfgebied gevormd door de lijn vanaf een meter achter de voorgevel naar rechts te laten doorlopen richting de parkeerkoffer waarna de omtrek van de parkeerkoffer wordt gevolgd tot aan de perceelsgrens van derde-partij. In deze uitleg wordt het achtererfgebied gevormd door het volledige gebied vanaf een meter achter de voorgevel. Het achtererfgebied wordt uitsluitend beperkt door de contouren van de parkeerkoffer. De bovenste rode lijn van links naar rechts en de rode lijn van boven naar beneden op figuur 1 vormen volgens verweerder daarmee niet alleen de grens van de parkeerkoffer, maar ook van het achtererfgebied. De berging is daarmee gebouwd in het achtererfgebied en vergunningvrij.
7. De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder voorgestane uitleg van de omvang van het achtererfgebied niet kan worden gevolgd. Verweerder heeft op de zitting nog toegelicht dat het achtererfgebied in zijn uitleg wel evenwijdig loopt aan de [straat] , maar dat is niet voldoende. Door het achtererfgebied op deze wijze te begrenzen houdt verweerder namelijk geen rekening met het feit dat ook de parkeerkoffer openbaar toegankelijk gebied is. Wanneer een perceel aan de zijkant grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wordt het achtererfgebied begrenst door een lijn die evenwijdig loopt met dat openbaar toegankelijk gebied zonder het hoofdgebouw of het erf achter de woning te doorkruisen. In zijn uitleg houdt verweerder daar geen rekening mee omdat het achtererfgebied direct de begrenzing van de parkeerkoffer volgt.
8.1
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen op welke wijze de omvang van het achtererfgebied wel moet worden vastgesteld en of de door eiser voorgestane uitleg daarvan al dan niet kan worden gevolgd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn primaire standpunt over de wijze waarop het achtererfgebied moet worden vastgesteld. In zijn primaire standpunt begrenst eiser het achtererfgebied door vanuit het punt een meter achter de voorgevel een denkbeeldige lijn evenwijdig met de zijkant van de parkeerkoffer te laten doorlopen tot het einde van het perceel van derde-partij. Deze uitleg van eiser impliceert dat het gehele perceel van derde-partij aan de zijkant grenst aan openbaar gebied. Dat is niet het geval. Het perceel van derde-partij grenst immers maar gedeeltelijk aan de parkeerkoffer. Een groot deel van de zijkant van het perceel van eiser grenst aan een naastgelegen erf. Daar hoeft geen rekening mee gehouden te worden bij het vaststellen van het achtererfgebied.
8.2
De rechtbank volgt eiser wel in zijn subsidiaire standpunt dat het achtererfgebied wordt begrenst door een lijn die evenwijdig loopt aan de parkeerkoffer. De rechtbank onderschrijft echter de feitelijke invulling van dit standpunt van eiser niet. Volgens eiser leidt zijn subsidiaire standpunt ertoe dat het achtererfgebied wordt gevormd door een lijn die langs de hoofdwoning loopt en vervolgens loodrecht afbuigt en evenwijdig met de parkeerkoffer doorloopt tot het einde van het perceel. In deze uitleg kan de afstand tussen de grens van het achtererfgebied en de parkeerkoffer niet overal even groot zijn. Dit is wel vereist omdat het achtererfgebied evenwijdig, dat wil zeggen overal even ver van elkaar verwijderd, moet lopen aan het openbaar toegankelijk gebied.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank moet voor de totstandkoming van het achtererfgebied de afstand worden gemeten tussen de parkeerkoffer en het punt een meter achter de voorgevel. Deze afstand moet tussen de grens van het achtererfgebied en de parkeerkoffer overal gelijk blijven. Dit betekent dat de grens van het achtererfgebied vanaf het punt een meter achter de voorgevel omhoog loopt tot de hoek van de parkeerkoffer. Daar ontstaat een ronde bocht, in plaats van een loodrechte hoek, waarna de grens evenwijdig met de parkeerkoffer in dezelfde afstand doorloopt tot het einde van het perceel van derde-partij. Als een loodrechte hoek zou worden gebruikt, is de afstand tussen die hoek en de hoek van de parkeerkoffer namelijk groter dan de afstand tussen de zijkant van de parkeerkoffer en het punt een meter achter de voorgevel. Als een cirkel wordt gebruikt met de hoek van de parkeerkoffer als middelpunt, blijft de afstand overal gelijk en loopt de lijn evenwijdig met de hoek van de parkeerkoffer. De rechtbank heeft in figuur 2 inzichtelijk gemaakt hoe de grens van het achtererfgebied bij deze uitleg loopt. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze visualisatie kan afwijken van de feitelijke situatie ter plaatse. De rechtbank is namelijk niet bekend met de precieze afmetingen van de objecten en de afstanden tot elkaar.
Figuur 2
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat eiser in beroep terecht heeft aangevoerd dat het achtererfgebied kleiner is dan door verweerder is aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid zodat het bestreden besluit een gebrek vertoont. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd.
10.1
De rechtbank moet vervolgens beoordelen welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. De rechtbank overweegt in dat kader dat zij geen aanleiding ziet om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder moet immers met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak de begrenzing van het achtererfgebied opnieuw vaststellen. Zoals weergegeven in ro. 8. van deze uitspraak zijn de afmetingen zoals gebruikt in figuur 2 niet volledig in lijn met de werkelijkheid. Figuur 2 is niet meer dan een indicatie hoe de grens van het achtererf zou kunnen lopen. Uit de beschikbare informatie over de situatie op het perceel lijkt het wel zo dat met de door de rechtbank gegeven uitleg van de begrenzing van het achtererfgebied, de gebouwde berging niet (volledig) in het achtererfgebied staat, maar omdat de rechtbank niet over de precieze tekeningen en afmetingen beschikt, is dit nog niet met zekerheid vast te stellen. Het is daarom aan verweerder om dat aan de hand van de correcte tekeningen, afmetingen en afstanden goed uit te werken.
10.2
Het voorgaande betekent dat verweerder in de nieuwe beslissing ten eerste het achtererfgebied opnieuw moet vaststellen en daarna of de berging in dat achtererfgebied is gebouwd. Verweerder zal vervolgens moeten beoordelen of er sprake is van een overtreding omdat de berging is gebouwd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Als er sprake is van een overtreding moet verweerder in het kader van een handhavingstraject beoordelen of hij handhavend moet optreden tegen de geconstateerde overtreding of dat er bijzondere omstandigheden zijn om van handhaving af te zien, zoals concreet zicht op legalisatie of onevenredigheid van handhavend optreden.
10.3
De rechtbank stelt voor verweerder een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak om deze beoordeling uit te voeren en een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser. Omdat deze beoordeling van verweerder tot diverse conclusies kan leiden ziet de rechtbank nu ook geen aanleiding om verweerder door middel van een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Overige gronden
11. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het bouwen van de berging mogelijk leidt tot een welstandsexces en dat de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel door verweerder niet juist is vastgesteld.
12. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van deze beroepsgronden van eiser. De beoordeling van een welstandsexces is alleen aan de orde bij bouwwerken die niet vergunningplichtig zijn. Zoals onder 10 overwogen, zal verweerder aan de hand van het opnieuw vast te stellen achtererfgebied eerst moeten beoordelen of de berging in het achtererfgebied is gebouwd en, indien dat zo is, of de berging vergunningvrij gebouwd had mogen worden. Dit is nu nog niet met zekerheid te zeggen. Voor de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel geldt dat de regels voor de bepaling hiervan zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en dat deze dienen ter beoordeling van de vraag of een bouwwerk vergunningvrij kan worden opgericht. De maximaal te bebouwen oppervlakte is daarom onderdeel van de hiervoor genoemde beoordeling die verweerder nog zal moeten uitvoeren.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem bepaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het bepaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.