In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een bijgebouw behandeld. Eisers, wonende nabij de vergunninghouder, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat zij menen dat de welstandscriteria niet adequaat zijn beoordeeld. De rechtbank constateert dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) het bouwplan uitsluitend heeft beoordeeld vanuit de [straat 1], zonder rekening te houden met de zichtlijnen vanuit de [straat 2] en de monumentale status van de woning van eiser 1 aan de [adres 2]. Dit leidt tot de conclusie dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Eisers hebben ook aangevoerd dat de vergunninghouder niet de juiste toestemming heeft om op hun perceel te bouwen, wat volgens hen een evidente privaatrechtelijke belemmering vormt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een evidente belemmering, omdat de exacte erfgrens tussen partijen onduidelijk is. De rechtbank wijst erop dat de ruimtelijke effecten van het bouwplan onvoldoende zijn afgewogen, vooral met betrekking tot de privacy en lichtinval van de woningen van eisers.
De rechtbank concludeert dat er gebreken kleven aan de besluitvorming van verweerder en geeft verweerder de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor het herstel van de besluitvorming, waarbij verweerder een nieuw welstandsadvies moet opstellen en de belangen van eisers opnieuw moet afwegen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.