ECLI:NL:RBMNE:2021:2222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
20/4668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beroep tegen omgevingsvergunning voor bijgebouw met onvoldoende beoordeling van welstand en belangen van eisers

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een bijgebouw behandeld. Eisers, wonende nabij de vergunninghouder, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat zij menen dat de welstandscriteria niet adequaat zijn beoordeeld. De rechtbank constateert dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) het bouwplan uitsluitend heeft beoordeeld vanuit de [straat 1], zonder rekening te houden met de zichtlijnen vanuit de [straat 2] en de monumentale status van de woning van eiser 1 aan de [adres 2]. Dit leidt tot de conclusie dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Eisers hebben ook aangevoerd dat de vergunninghouder niet de juiste toestemming heeft om op hun perceel te bouwen, wat volgens hen een evidente privaatrechtelijke belemmering vormt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een evidente belemmering, omdat de exacte erfgrens tussen partijen onduidelijk is. De rechtbank wijst erop dat de ruimtelijke effecten van het bouwplan onvoldoende zijn afgewogen, vooral met betrekking tot de privacy en lichtinval van de woningen van eisers.

De rechtbank concludeert dat er gebreken kleven aan de besluitvorming van verweerder en geeft verweerder de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor het herstel van de besluitvorming, waarbij verweerder een nieuw welstandsadvies moet opstellen en de belangen van eisers opnieuw moet afwegen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4668 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1,

[eiser 2] ,te [woonplaats] , eiser 2,
samen aangeduid als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: O. Claasen) .

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A.P. Ijkelenstam).

Inleiding

Derde-partij (hierna: vergunninghouder) woont aan de [adres 1] te [woonplaats] . Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan voor het vervangen van het bouwwerk achter de woning van vergunninghouder. Eiser 1 woont op de [adres 2] en eiser 2 woont op de [adres 3] te [woonplaats] . De percelen van eisers grenzen aan het perceel van vergunninghouder.
Met het besluit van 10 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit. Het bezwaarschrift van eisers is ongegrond verklaard met het besluit van 11 november 2020.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eisers is door de rechtbank behandeld op de zitting van 11 mei 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun deskundige [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn architect [B] .

Overwegingen

Het geschil
Op grond van het geldende bestemmingsplan Noordwestelijk Villagebied (het bestemmingsplan) heeft het perceel van vergunninghouder de bestemming ‘Wonen’. In artikel 11 van het bestemmingsplan zijn de bouwregels opgenomen voor bouwwerken binnen de bestemming ‘Wonen’. Het bouwplan is in strijd met artikel 11, derde lid, onder d en g, van de planregels omdat het tot meer dan vijf meter van de zij- of achtergevel van het hoofdgebouw strekt en omdat het bouwwerk op minder dan 3,5 meter van een erfgrens komt te staan. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend omdat het bouwplan van eiser geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden. In het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning in stand gelaten. Eisers zijn het daar niet mee eens. De rechtbank zal in deze uitspraak aan de hand van de beroepsgronden van eisers beoordelen of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Is er strijd met het bestemmingsplan?
Eisers stellen dat het bouwplan van vergunninghouder niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan qua afstand tot de erfgrens en afstand tot de zij- of achtergevel van het hoofdgebouw, maar ook in strijd is met de maximaal te bebouwen oppervlakte. Na voltooiing van het bouwplan zal volgens eisers 38 % van het perceel bebouwd zijn. Volgens eisers is verweerder tot een lager percentage gekomen omdat verweerder de totale oppervlakte van het perceel van vergunninghouder verkeerd heeft berekend. Het bouwplan is qua maximaal te bebouwen oppervlakte ook in strijd met het bestemmingsplan, aldus eisers.
De rechtbank volgt eisers daarin niet. Artikel 11, eerste lid, van de planregels is van toepassing op het bouwen van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak. Daar is bij het bouwplan van vergunninghouder geen sprake van. Het bouwplan van vergunninghouder ziet op een bijbehorend bouwwerk achter de woning van vergunninghouder. Dat betekent dat artikel 11, tweede en derde lid, van de planregels van toepassing zijn. Op grond van artikel 11, tweede lid, sub b, bedraagt de maximaal toegelaten totale oppervlakte van overige bebouwing niet meer dan 25 % van de oppervlakte van de gronden met de aanduiding ‘Te bebouwen erven’. Om de oppervlakte van de te bebouwen erven te berekenen heeft verweerder gebruik gemaakt van het meetprogramma KaartViewer. Uit deze berekeningen vloeit voort dat de totale oppervlakte van de te bebouwen erven 148 m² is. 25 % daarvan is 37 m². De maximaal toegelaten totale oppervlakte van bouwwerken is dus 37 m². Het bouwplan van eiser voorziet in een bouwwerk dat iets minder dan 37 m² groot is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de berekeningen van verweerder en de daaruit voortvloeiende oppervlakte. De handmatige berekeningen die eisers hebben overgelegd op basis van de tekening van de architect maakt dat niet anders. De handmatige berekening die eisers hebben uitgevoerd is minder nauwkeurig dan de berekening die verweerder heeft uitgevoerd met een meetprogramma. Verweerder heeft daarnaast overtuigend toegelicht welke delen van het perceel niet meegenomen zijn in de berekening van eisers. Eisers hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen strijd aangenomen met artikel 11 van de planregels voor wat betreft de maximaal bebouwbare oppervlakte. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering?
Eisers voeren aan dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering omdat het bouwplan voorziet in bouwwerkzaamheden op het perceel van eiser 1. Aan vergunninghouder is geen toestemming verleend om te bouwen op dat perceel. Verweerder had volgens eisers om die reden aanleiding moeten zien om de omgevingsvergunning niet te verlenen vanwege een evidente privaatrechtelijke belemmering.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Tussen vergunninghouder en eisers bestaat er een verschil van mening over de vraag waar de erfgrens precies loopt. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering op het moment dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. [1] Gelet op het feit dat er tussen partijen discussie bestaat over de erfgrens betekent dat het niet evident is waar de perceelsgrens tussen vergunninghouder en eiser 1 precies loopt. Daarmee is onduidelijk of voor het bouwplan de toestemming van eiser 1 vereist is. De bestuursrechter is niet bevoegd om hierover te oordelen. Voor het vaststellen van de precieze perceelsgrens kunnen partijen zich wenden tot de civiele rechter. Dat betekent dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de omgevingsvergunning niet te verlenen vanwege een privaatrechtelijke belemmering. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand?
6. In beroep hebben eisers een rapport laten opstellen door [A] . Dit rapport dient als onderbouwing van eisers standpunt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eisers voeren daarnaast aan dat bij de welstandsbeoordeling uitsluitend is gekeken vanuit de [straat 1] en niet vanuit de [straat 2] . Als verweerder het bouwplan ook beoordeeld had vanuit de [straat 2] , dan had verweerder niet tot de conclusie kunnen komen dat het voldoet aan de redelijke eisen van welstand, aldus eisers. Ook is de monumentale status van [adres 2] niet meegenomen in de beoordeling.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder tijdens het bestreden besluit uit mocht gaan van het positieve stempeladvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM). In de bezwaarprocedure zijn er door eisers geen bezwaargronden aangevoerd met betrekking tot de redelijke eisen van welstand. Verweerder mocht om die reden volstaan met het zonder nadere motivering overnemen van het positieve stempeladvies van de CWM. Dat neemt echter niet weg dat in beroep alsnog vastgesteld kan worden dat er sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand of dat er reden is om te twijfelen aan het advies van de CWM. In dat kader hebben eisers het rapport van [A] ingediend. Dit rapport gaat echter voor een groot deel over aspecten die niet over welstand gaan. [A] gaat bijvoorbeeld in op de vraag of verweerder nog wel gebruik mag maken van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 (de kruimelregeling), aangezien verweerder zijn beleidsregels daarvoor heeft ingetrokken. Slechts voor een beperkt deel heeft het rapport van [A] betrekking op welstand. Uit het rapport blijkt echter dat [A] verwijst naar de voor de welstandstoets niet relevante Structuurvisie Hilversum 2030, ten onrechte uitgaat van een bijzonder welstandsgebied terwijl er sprake is van een beschermd welstandsgebied en ten onrechte ervan uitgaat dat de woningen van eisers liggen binnen een ensemble zoals bedoeld in de Welstandsnota 2014 van de gemeente Hilversum. Uit het rapport blijkt bovendien niet aan welke welstandscriteria [A] heeft getoetst. Ook op de zitting heeft [A] dat onvoldoende kunnen verduidelijken. Gelet op het voorgaande kan aan het rapport van [A] niet de waarde worden toegekend die eisers eraan toegekend willen zien. De welstandsnota biedt daarnaast ruimte voor verschillende meningen en visies op het gebied van welstand. Het enkele feit dat [A] een andere mening heeft dan de CWM betekent niet dat verweerder niet mocht uitgaan van het advies van de CWM. [A] heeft in zijn rapport en op de zitting onvoldoende concreet onderbouwd waarom verweerder niet uit mocht gaan van het advies van zijn welstandscommissie.
8. Ten aanzien van de grond van eisers dat het bouwplan alleen is beoordeeld vanuit de [straat 1] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat op de [adres 1] de gebiedsgerichte criteria van gebied 3D, Stedelijk Villagebied uit de welstandsnota van toepassing zijn. Uit het criterium ‘Ligging’ volgt onder meer dat het groene parkachtige karakter van het villagebied behouden en versterkt moet worden. Verder geldt op basis van dit criterium dat bijgebouwen uit het zicht moeten staan en dat doorzichten behouden moeten blijven. Uit hoofdstuk 6 van de welstandsnota volgt verder dat een bouwplan geen afbreuk mag doen aan de historische waarde van cultureel erfgoed als het bouwplan ligt binnen de invloedssfeer van cultureel erfgoed. Een bouwplan moet bijvoorbeeld de visuele waarden zoals genoemd in de redengevende beschrijving van een monument respecteren. In dit geval heeft de woning aan de [adres 2] van eiser 1 een monumentale status. Op de zitting is door verweerder toegelicht dat de CWM het bouwplan niet op locatie heeft bekeken en dat het bouwplan inderdaad uitsluitend is beoordeeld vanuit de [straat 1] en niet vanuit de [straat 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is het welstandsadvies daarmee onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Het welstandsadvies van de CWM heeft namelijk uitsluitend betrekking op de zichtlijn die bestaat vanuit de [straat 1] terwijl de [straat 2] eveneens te beschouwen is als openbaar gebied. Daarnaast kan vanuit het perspectief van de [straat 1] niet beoordeeld worden of het bouwplan al dan niet afbreuk doet aan de historische waarde van het monument aan de [adres 2] . Door enkel vanuit de [straat 1] het bouwplan te beoordelen en het naastgelegen monument niet te betrekken in de beoordeling, is het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt.
Is het besluit in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
9. Eisers stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan. Eisers vrezen minder uitzicht, privacy en lichtinval wanneer uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunning. Daarnaast heeft verweerder volgens eisers onvoldoende rekening gehouden met de waardevermindering van de woningen van eisers door de bouw van het bouwwerk.
10. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van eisers betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in zogenaamde planschade bestaat een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
11. De rechtbank volgt eisers wel in hun betoog dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op hun bezwaargronden met betrekking tot de vermindering van de privacy en lichtinval. Eisers hebben in bezwaar aangevoerd dat de lichtinval en de privacy ontoelaatbaar vermindert door het bouwplan van vergunninghouder. In het bestreden besluit is geen overweging opgenomen over de verminderde privacy en lichtinval terwijl verweerder wel gehouden was om op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hierop te beslissen. Verweerder heeft er op gewezen dat de bezwaargronden wel zijn besproken tijdens de hoorzitting en daarna zijn opgenomen in de notulen van de hoorzitting. Het verslag van de hoorzitting maakt echter geen onderdeel uit van het bestreden besluit.
12. In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke effecten van reeds toegestane bebouwing buiten beschouwing moet blijven. Dit is op zich juist, maar de ruimtelijke effecten die door eisers worden gevreesd vloeien juist voort uit het afwijken van het bestemmingsplan. Planologisch gezien is een bouwwerk van twee meter hoog tegen de erfgrens toegestaan, aangezien het bestaande bouwwerk ook zo hoog is. Een bouwwerk van 5 meter hoog is op grond van het bestemmingsplan weliswaar in principe ook toegestaan, maar niet op de locatie die vergunninghouder heeft aangevraagd. Vergunninghouder wil namelijk een bouwwerk van 5 meter nabij de erfgrens bouwen. Dat is op grond van het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Verweerder had daarom de ruimtelijke effecten van een bouwwerk van 5 meter hoog op de erfgrens moeten beoordelen. Dat heeft verweerder nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gebrek gelet op artikel 7:11 in combinatie met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat er twee gebreken kleven aan de besluitvorming van verweerder. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking omdat verweerder het besluit heeft gebaseerd op een onzorgvuldig tot stand gekomen welstandsadvies. Daarnaast is het besluit in strijd met artikel 7:11 in combinatie met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb omdat verweerder niet op het volledige bezwaarschrift heeft beslist en daardoor niet de ruimtelijke gevolgen voor eisers voldoende heeft afgewogen. De geconstateerde gebreken kunnen door verweerder worden hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het naar aanleiding van het beroep geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder kan het geconstateerde gebrek herstellen door (1) een nieuw welstandsadvies in het geding te brengen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de zichtlijnen vanaf de [straat 2] en aan de monumentale status van [adres 2] en (2) de door eisers in bezwaar aangevoerde belangen alsnog af te wegen in de ruimtelijke beoordeling.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen drie weken te reageren op het (beoogde) herstel van de gebreken door verweerder. In beginsel, ook in die situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank vervolgens zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.