Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen
[eiseres] ., te [vestigingsplaats 1] , eiseres
[derde belanghebbende 1]en
[derde belanghebbende 2]te [vestigingsplaats 2] ,
Procesverloop
OverwegingenInleiding
Beoordeling van het beroep
Belanghebbendheid
De procedureregels voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die burgers ontlenen aan het Unierecht, mogen niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie toegekende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).
Nog los van het feit dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder een aanbesteding had moeten organiseren, heeft zij ook geen begin gemaakt met het onderbouwen van de gestelde geleden schade. Dit vindt de rechtbank van belang nu ook uit het dossier volgt dat de werknemers van eiseres die werkzaam waren bij station [plaats] kennelijk al elders een dienstbetrekking hebben gevonden. Wat daarbij bovendien in haar nadeel werkt, is dat eiseres niet heeft meegedaan aan de aanbesteding van [derde belanghebbende 1] voor de exploitatie van de fietsenstalling, die uiteindelijk is gegund aan Stichting [bestandsnaam] . Zij had – voor zover er sprake zou zijn van schade vanwege het niet langer kunnen exploiteren van een fietsenstalling in het stationsgebied van [plaats] - deze kunnen beperken, door mee te dingen naar de door [derde belanghebbende 1] te vergunnen exploitatie van haar fietsenstalling. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij vreesde dat zij geen kans maakte op het winnen van de aanbesteding, vanwege de door [derde belanghebbende 1] gestelde eis dat de exploitant in vier provincies actief moest zijn. Eiseres had haar bezwaren tegen mogelijk onredelijke eisen aan de aanbesteding, eveneens via de civiele rechter aan de orde kunnen stellen.
Conclusie