ECLI:NL:RBMNE:2021:2368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2410
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WIA-uitkering van de ex-werknemer van eiser. De ex-werknemer, die als autopoetser werkte, had zich in 2010 ziekgemeld en in 2012 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in eerdere beoordelingen vastgesteld dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. Eiser was het niet eens met het besluit van het UWV om geen IVA-uitkering toe te kennen, omdat hij meende dat de ex-werknemer wel degelijk duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de situatie van de ex-werknemer en de mogelijkheden voor verbetering van zijn belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat er nog behandelmogelijkheden waren voor de psychische en lichamelijke klachten van de ex-werknemer, en dat verbetering van zijn belastbaarheid niet uitgesloten was. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat de ex-werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat het UWV terecht had besloten dat de WIA-uitkering ongewijzigd bleef.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: C.G. de Lange ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van de heer [A] (ex-werknemer van [bedrijfsnaam] ) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd blijft.
Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 28 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn arts-gemachtigde mr. J.T.J.A. Klijn. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Na het sluiten van de zitting heeft verweerder op 29 april 2021 een brief met daarbij een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de rechtbank gestuurd. Deze stukken hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen. De rechtbank zal geen acht op deze stukken slaan.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de ex-werknemer geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiser te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De ex-werknemer van [bedrijfsnaam] was werkzaam als autopoetser voor 38,45 uur per week. Op 12 april 2010 heeft hij zich ziekgemeld en op 6 januari 2012 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd. De ex-werknemer is vervolgens per einde wachttijd op 9 april 2012 op arbeidsdeskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht. In 2014 vond er een herbeoordeling plaats, waarna de loongerelateerde uitkering werd omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. Medio 2016 vond er wederom een herbeoordeling plaats. De ex-werknemer is toen onveranderd 100% arbeidsongeschikt verklaard. Nadat [bedrijfsnaam] failliet werd verklaard vroeg eiser als garant stellende partij op 23 juli 2019 een herbeoordeling aan. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de ex-werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De ex-werknemer heeft daarom geen recht op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
4. Eiser voert aan dat ten onrechte geen IVA-uitkering aan de ex-werknemer is toegekend. Verweerder is er onterecht van uit gegaan dat de beperkingen van de ex-werknemer dusdanig kunnen afnemen dat hij weer zou kunnen gaan werken. Eiser voert aan dat de ex-werknemer in het verleden behandelingen heeft gevolgd, zonder dat zijn belastbaarheid is verbeterd. Er is onvoldoende naar de concrete situatie van de ex-werknemer gekeken en de gevolgde behandelingen hebben niet tot verbetering geleid. Daarnaast voert eiser aan dat zelfs wanneer de psychische klachten van de ex-werknemer door behandeling verdwijnen, er nog steeds sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid op grond van de COPD waarvoor een urenbeperking aangewezen is. Aangezien verweerder niet uitgaat van de duurzaamheid van alle arbeidsbeperkingen, had verweerder volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519) de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de duurzame arbeidsbeperkingen moeten beoordelen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet duurzaam is, zodat hij niet voor een IVA-uitkering in aanmerking komt. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
6. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:353) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
7. Het Uwv heeft de interne richtlijn ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ ontwikkeld. Ingevolge dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is verder een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
8. Het stappenplan in voornoemde richtlijn luidt als volgt:
“Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2a en 2b doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks ter verwachten: alle overige gevallen”.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 12 maart 2020 aan de hand van het doorlopen van de stappen van het beoordelingskader tot de conclusie gekomen dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid door psychische en lichamelijke klachten. Aangezien er nog behandelmogelijkheden zijn voor de medische klachten die tot verbetering kunnen leiden, kan nog niet worden gesproken van een duurzaam beeld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er daarom medisch gezien geen sprake van duurzaamheid. De verzekeringsarts noemt verschillende effectieve behandelingen voor de psychische klachten, zoals medicamenteuze behandelingen in de vorm van antidepressiva en vormen van psychotherapie, zoals cognitieve gedragstherapie of interpersoonlijke psychotherapie. Ook andere interventies als ergotherapie, fysieke training, problem solving therapy, dagbehandeling of klinische opname behoren tot de mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat, nu bij de ex-werknemer zowel de dagbehandeling als de poliklinische behandeling afgebroken is wegens vervoersproblemen, gesteld kan worden dat de hiervoor genoemde behandelmogelijkheden niet zijn benut, maar nog wel voorhanden zijn. Ten aanzien van de fysieke klachten concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat COPD I een stabiele aandoening is waarvoor behandelmogelijkheden bestaan in de vorm van inhalatiemedicatie. De fysieke klachten aan de arm worden nog onderzocht. Als sprake is van een nekhernia bestaan hiervoor ook behandelmogelijkheden in de vorm van fysiotherapie of een operatie.
10. Ten aanzien van de verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 maart 2020 dat wanneer de hiervoor genoemde behandelingen worden gevolgd en niet voortijdig worden afgebroken, er een meer dan geringe kans bestaat dat de psychische klachten zullen opklaren. Hierdoor zullen ook de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren herstellen naar het niveau van normaal functioneren. De ex-werknemer zal dan voltijds belastbaar worden. De beperkingen door de longklachten zullen niet wezenlijk verbeteren. Na behandeling van de fysieke klachten zullen de beperkingen ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis afnemen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek verricht naar de beperkingen van de ex-werknemer en naar de al dan niet duurzaamheid daarvan. Zij heeft hierbij concreet gekeken naar de situatie van de ex-werknemer. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in haar standpunt dat verbetering van de belastbaarheid door behandeling van de psychische en lichamelijke klachten zal kunnen optreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de ziektebeelden van de ex-werknemer aangegeven welke behandelmogelijkheden er zijn. Ook heeft zij concreet aangegeven welke beperkingen er horen bij de ziektebeelden en welke beperkingen kunnen afnemen na adequate behandeling, waarbij zij ook concrete behandelmethoden heeft genoemd. Ten aanzien van de stabiele aandoening van de ex-werknemer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook concreet aangegeven hoe dit optimaal behandeld wordt.
12. In wat door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de niet-duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van de ex-werknemer onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank ziet gezien de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in dat onvoldoende naar de concrete situatie van de ex-werknemer is gekeken en merkt op dat de behandelingen die de ex-werknemer heeft gevolgd, om verschillende redenen zijn afgebroken en dus niet voltooid zijn. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat wanneer de psychische klachten van de ex-werknemer behandeld zijn, er nog steeds sprake is van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid vanwege de aangenomen urenbeperking. De urenbeperking is volgens de beoordeling in 2016 namelijk niet aangenomen vanwege de stabiele aandoening, maar voor de psychische en de daaruit voortvloeiende lichamelijke klachten en deze kunnen behandeld worden. Een verbetering van de belastbaarheid is daarom niet uitgesloten. Het was ook niet nodig dat verweerder een nadere beoordeling verrichtte van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de duurzame arbeidsbeperkingen, zoals bedoeld in de door eiser aangehaalde uitspraak. Er is namelijk geen sprake van een bijzonder geval waarin de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitwijst dat er zeer aanzienlijke en blijvende (arbeids)beperkingen zijn. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat de WIA-uitkering van de ex-werknemer van eiser ongewijzigd blijft en er geen recht bestaat op een IVA-uitkering.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.