4.2.De invulling van het begrip betrouwbaarheid in de Beleidsregel is niet kennelijk onredelijk of onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 december 2019.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van de beschikbare gegevens op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet beschikt over de vereiste betrouwbaarheid en integriteit voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser nog steeds verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank Madrid heeft in de uitspraak van 20 september 2019 besloten dat eiser in voorlopige vrijheid gesteld wordt met als enige verplichting te verschijnen bij de rechtbank in Madrid of bij het rechtsorgaan dat de zaak behandelt wanneer hij daartoe wordt opgeroepen. Daarnaast is hij verplicht om mogelijke adreswijzigingen door te geven aan de rechtbank. Anders dan gesteld is in de beroepsgronden, volgt uit de uitspraak niet dat eiser niet meer wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie. Eiser heeft ter zitting ook erkend dat hij nog steeds verdachte is. De verdenking van deelname aan een criminele organisatie is daardoor niet achterhaald. Verweerder heeft dit mede kunnen baseren op het overleveringsverzoek van de Spaanse autoriteiten en het huiszoekingsbevel van de Belgische autoriteiten. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit.
6. Verder voert eiser aan dat de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. In het primaire besluit wordt eerst gesproken over verdenking van deelname een criminele organisatie en vervolgens over dat ‘deze gedraging’ maakt dat eiser onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om in de beveiligingsbranche te werken. Hiermee heeft verweerder letterlijk gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Ook door met achterhaalde informatie over te gaan tot het intrekking van de verleende toestemming, is een waardeoordeel gegeven over eisers schuld aan de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
7. Uit de uitspraak van de ABvS van 19 juni 2019volgt dat schending van de onschuldpresumptie aan de orde is als er een oordeel wordt gegeven over de schuld van iemand die is aangeklaagd terzake van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Alleen het uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert geen schending van de onschuldpresumptie op.
8. De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit ‘deze gedraging’ staat en dat in het bestreden besluit staat: ‘(…) “Ik volg u niet in uw standpunt dat u enkel legale bedrijfsmatige activiteiten heeft verricht. Wij volgen het oordeel van de Spaanse rechter niet dat de facturen geen enkele twijfel laten over een mogelijke verdenking” (…). Hieruit lijkt te volgen dat verweerder een waardeoordeel geeft over de schuld van eiser aan deelname aan een criminele organisatie. Het bestreden besluit lijkt daarmee in zoverre in strijd met artikel 6 van het EVRM. Uit het primaire besluit, het bestreden besluit en hetgeen ter zitting is aangevoerd, in onderlinge samenhang bezien, is echter voldoende duidelijk dat het verweerder alleen gaat om een serieuze verdenking van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren en het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht. Voor wat betreft eisers standpunt dat ten onrechte is uitgegaan van achterhaalde informatie, waarmee een waardeoordeel is gegeven over eisers schuld, verwijst de rechtbank naar overweging 5 waaruit volgt dat geen sprake is van achterhaalde informatie.
9. Eiser voert ook aan dat geen sprake is van een redelijke belangenafweging. Eiser wordt geraakt in zijn financiële positie en het bestreden besluit heeft ook een emotionele weerslag op eiser. Eiser heeft een verklaring van zijn werkgever overgelegd waaruit volgt dat zijn werkgever uitermate tevreden over hem is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij inmiddels werkzaam is als stukadoor. Deze werkzaamheden zijn fysiek meer belastend voor eiser dan het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan het belang van een betrouwbare veiligheidszorg en goede naam van beveiligingsbranche in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eiser om de toestemming ongemoeid te laten. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij in zijn financiële positie is geraakt. Eiser heeft inmiddels ander werk waardoor hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast ziet de rechtbank in dat het intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten gevolgen heeft voor eiser zelf omdat hij andere werkzaamheden moet verrichten, maar daaraan heeft verweerder geen zwaarder gewicht hoeven toekennen. Ook heeft verweerder over de verklaring van de werkgever van eiser kunnen oordelen dat het functioneren als beveiliger losstaat van de betrouwbaarheid van eiser. De rechtbank ziet in dat het besluit emotioneel belastend kan zijn maar daaraan dient ook geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.