ECLI:NL:RBMNE:2021:2501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
522618 / HA RK 21-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding over woningverhuur

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 1 juni 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B.G.W.P. Heijne, de behandelend rechter in een kort gedingprocedure. Dit kort geding betreft een vordering van Stichting de Alliantie, die de sluiting van verzoeksters woning heeft geëist vanwege ernstige verwaarlozing. Verzoekster heeft verzocht om uitstel van de behandeling van het kort geding, omdat zij zich niet goed kon voorbereiden zonder toegang tot haar woning. De rechter heeft dit verzoek afgewezen, wat verzoekster deed besluiten om de rechter te wraken. De wrakingskamer heeft op 7 juni 2021 het wrakingsverzoek behandeld, waarbij verzoekster en de betrokken partijen aanwezig waren. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen werd als een procesbeslissing beschouwd, die niet kan leiden tot wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 522618 / HA RK 21-129
Schriftelijke uitwerking van de beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 juni 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van verzoekster van 1 juni 2021 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek gericht tegen mr. B.G.W.P. Heijne, rechter bij deze rechtbank;
  • een e-mailbericht van de heer [A] , namens eisende partij in het kort geding, van 2 juni 2021;
  • de schriftelijke reactie van mr. B.G.W.P. Heijne van 4 juni 2021.
1.2.
Verzoekster heeft zowel op 3 juni 2021 als op 6 juni 2021 e-mailberichten gestuurd met daarin het verzoek tot uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek. Zij liet daarbij weten dat als haar geen uitstel zou worden verleend dat zij ook de wrakingskamer zou wraken. Op 4 juni 2021 en 7 juni 2021 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer) aan verzoekster laten weten dat de behandeling op 7 juni 2021 doorgang zal vinden.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 7 juni 2021 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster, mr. B.G.W.P. Heijne en namens Stichting de Alliantie (hierna: De Alliantie) de heer [A] , medewerker Sociaal Beheer. Verzoekster heeft aan het begin van de behandeling laten weten dat zij de wrakingskamer vooralsnog niet wraakt, maar dit laat afhangen van het verloop van de zitting.
1.4.
Op 7 juni 2021 heeft de wrakingskamer een mondelinge beslissing gegeven op het wrakingsverzoek van verzoekster. Het onderstaande vormt de in die beslissing toegezegde nadere schriftelijke uitwerking daarvan en is op 9 juni 2020 vastgesteld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. B.G.W.P. Heijne als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 9238758 MV 21-59. In deze kort gedingprocedure is verzoekster gedagvaard door De Alliantie. De koopwoning van verzoekster is op last van de burgemeester van [gemeente] gesloten in verband met ernstige verwaarlozing en vervuiling van de woning. De sluiting duurt tot 11 juni 2021. De Alliantie vordert in het kort geding dat verzoekster alleen naar de woning mag terugkeren als zij passende hulp aanvaardt, dat de betonnen vloerdelen van de woning worden gereinigd, de tuin wordt opgeruimd en gesnoeid en de schuttingen worden rechtgezet. Ook vordert zij een verbod op het houden van huisdieren. Omdat de woning op 11 juni 2021 weer wordt vrijgegeven wil De Alliantie vóór die datum een beslissing in kort geding.
2.2.
Verzoekster heeft – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Zij heeft aanhouding verzocht van de behandeling van het kort geding omdat zij meer tijd nodig heeft om zich op de zaak voor te bereiden. Omdat haar de toegang tot haar woning is ontzegd kan zij nu niet bij bewijsstukken die zij nodig heeft om verweer te voeren. Ook heeft zij gevraagd om het kort geding te behandelen in Lelystad in plaats van [woonplaats] . De rechtbank in Lelystad is voor haar beter bereikbaar omdat zij geopereerd is en met krukken loopt. Deze verzoeken zijn door de rechter afgewezen. Daarom wraakt zij de rechter.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat het niet aan de wrakingskamer is om een door hem genomen procesbeslissing inhoudelijk te toetsen. Getoetst moet worden of de motivering van de genomen procesbeslissing voor verzoekster zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat hij tegenover verzoekster een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij haar bestaande vrees daarvoor niet alleen subjectief gevoeld wordt maar ook objectief gerechtvaardigd is. Naar de mening van de rechter heeft hij de afwijzende beslissing op het uitstel- en verplaatsingsverzoek voldoende helder gemotiveerd. De motivering is daarom niet zo onbegrijpelijk dat hij niet onpartijdig zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
De beslissing van de rechter om het uitstel- en verplaatsingsverzoek af te wijzen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking. Alleen als de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Uit de motivering van de beslissing van de rechter op het uitstel- en verplaatsingsverzoek is geen partijdigheid gebleken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
Wrakingsverbod
3.6.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 9238758 MV 21-59, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoekster mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen. In het belang van de voortgang van het kort geding moet voorkomen worden dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 7 juni 2021 toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 9238758 MV 21-59 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer 9238758 MV 21-59 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.