ECLI:NL:RBMNE:2021:2521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/1013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en duurzaamheid van medische beperkingen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres op 22 januari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts heeft op 1 mei 2020 een rapportage opgesteld, waarin de medische beperkingen van eiseres zijn vastgelegd. De arbeidsdeskundige concludeerde dat eiseres volledig arbeidsongeschikt was, maar verweerder kende haar een WGA-uitkering toe op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%-100%. Eiseres maakte bezwaar, omdat zij vond dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij recht had op een IVA-uitkering. Na een psychiatrische en neuropsychologische expertise concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de medische beperkingen van eiseres niet duurzaam waren. Het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat eiseres niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar standpunt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de rapportages onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat de beperkingen van eiseres niet duurzaam waren en dat er geen medische argumenten waren om de in de FML opgenomen beperkingen anders te beoordelen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

Op 22 januari 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Op 1 mei 2020 heeft de verzekeringsarts een rapportage opgesteld, gebaseerd op dossierstudie en het telefonisch spreekuur met eiseres op 24 april 2020. De verzekeringsarts heeft de aangenomen beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 april 2020.
Vervolgens heeft de arbeidskundige onderzoek gedaan en zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 18 mei 2020. Uit dit rapport blijkt dat de maatgevende arbeid als receptioniste voor 26,31 uur per week niet geschikt is voor eiseres. Omdat de arbeidsdeskundige geen andere functies kon duiden die passen bij de arbeidsmogelijkheden van eiseres, is de resterende verdiencapaciteit van eiseres nihil en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
In het besluit van 18 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een WIA-uitkering in de vorm van een werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-loonaanvullingsuitkering) toegekend per 21 april 2020 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%-100%.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt omdat zij vond dat haar beperkingen waren onderschat. Ook vond zij dat haar beperkingen duurzaam waren. Volgens eiseres heeft zij daarom recht op een ander soort WIA-uitkering, te weten een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische en een neuropsychologische expertise laten uitvoeren. Uit de rapportages (hierna: de Psyon-expertises), allebei opgesteld op 13 januari 2021, blijkt dat zowel een psychiater ([psychiater]) als een klinisch psycholoog ([klinisch psycholoog]) en neuropsycholoog ([neuropsycholoog]) onderzoek hebben gedaan. De psychiater heeft als diagnose ‘aanpassingsstoornis, ongespecificeerd’ opgenomen en de verwachting van (verdere) behandeling daarvan als betrekkelijk ongunstig ingeschat. Op 22 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapportage opgesteld. Daarin zijn de Psyon-expertises betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat er geen medische argumenten zijn om de in de FML van 29 april 2020 opgenomen beperkingen duurzaam te achten. Wel acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen duurzaam die zijn opgenomen in de FML van 3 juni 2014.
Blijkens de rapportage van 25 januari 2021 heeft ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende functies kunnen vinden die passen bij de belastbaarheid van eiseres. Uitgaande van de beperkingen zoals die zijn opgenomen in de FML van 3 juni 2014 zijn de functies medior solderingsoperator (SBC-code 11180) assistent medewerker administratie (SBC-code 553020) en productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 246122) mogelijk passend in de toekomst.
In het besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
1. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd dat de belastbaarheid van eiseres in de toekomst kan verbeteren. Volgens eiseres zijn haar beperkingen zeer aanzienlijk en blijvend en had verweerder niet kunnen volstaan met een enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog zal kunnen verbeteren. In dat verband heeft eiseres gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519).
Beoordeling door de rechtbank
2.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
2.2
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:58) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
3. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat de klachten die eiseres ervaart en die volgens verweerder niet duurzaam zijn (de aanvullende beperkingen uit de FML van 29 april 2020), volgens eiseres worden veroorzaakt door de aanpassingsstoornis. Als verweerder de aanpassingsstoornis duurzaam acht, zou verweerder volgens eiseres ook de aanvullende beperkingen uit de FML van 29 april 2020 duurzaam moeten achten.
4. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens van eiseres heeft bestudeerd. Ook heeft op 21 september 2020 een telefonische hoorzitting en aansluitend medisch onderzoek plaatsgevonden. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle klachten van eiseres en de door eiseres in bezwaar overgelegde informatie van de GZ-psycholoog/psychotherapeut drs. H.D. Posthumus van 13 juli 2020, de huisarts van 21 augustus 2020 en de neuroloog [neuroloog] van 13 augustus 2019 in de beoordeling heeft betrokken, evenals de Psyon-expertises van 13 januari 2021. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie die zich reeds in het dossier bevond, is meegenomen en meegewogen in de beoordeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten.
5. Voor wat betreft de duurzaamheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de in de FML van 29 april 2020 aanvullend aangenomen beperkingen niet als duurzaam beschouwd kunnen worden, omdat er geen medische grond is voor het aannemen van duurzame forse beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, handgebruik en beperkte duurbelastbaarheid. Ten aanzien van de door de psychiater gediagnosticeerde aanpassingsstoornis is de prognose weliswaar betrekkelijk ongunstig, maar voor de overige bekende problematiek van eiseres kan echter volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gesproken worden van een minder dan geringe kans op verbetering. In haar rapportage van 13 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts toegelicht dat de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van
29 april 2020 deels niet passen bij de door de psychiater geconstateerde aanpassingsstoornis. Samengevat komt het er dus op neer dat de beperkingen die duurzaam worden geacht op basis van de aanpassingsstoornis, de beperkingen zijn zoals die zijn opgenomen in de FML van 3 juni 2014. De aanvullende beperkingen in de FML van 29 april 2020 zijn daarom verdergaand dan kan worden aangenomen enkel op basis van de aanpassingsstoornis. Zo heeft de urenbeperking bijvoorbeeld te maken met de life-events die eiseres heeft moeten doormaken en waarvoor verbetering wordt verwacht binnen één jaar zonder medische behandeling. Eiseres wordt voor haar overige (onder meer hand- en buik-)klachten nog behandeld of er is nog een behandeling mogelijk. Op die punten kunnen dus geen duurzame beperkingen worden aangenomen. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank constateert dat eiseres het verband dat zij legt tussen de aanpassingsstoornis en haar andere klachten niet met medische stukken heeft onderbouwd. Evenmin heeft zij met medische stukken onderbouwd dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onjuist is. Dat eiseres al langere tijd klachten heeft en wordt behandeld en zij naar eigen beleving niet meer in staat is om te werken is daartoe naar het oordeel van de rechtbank, zonder aan de beleving van eiseres afbreuk te willen doen, onvoldoende. De rechtbank benadrukt in dit verband dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is geacht omdat zij medisch gezien geen benutbare mogelijkheden zou hebben, maar omdat de arbeidskundige – op grond van de in de FML van 29 april 2020 opgenomen beperkingen – niet voldoende functies heeft kunnen duiden. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juli 2014 kan haar niet baten, nu naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiseres geen sprake is van een bijzonder geval, waarin de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitwijst dat sprake is van zeer aanzienlijke en blijvende (arbeids-)beperkingen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.