ECLI:NL:RBMNE:2021:2533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/2452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en verzoek om benoeming onafhankelijke deskundige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Miltenburg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze per 11 mei 2020 beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten, waaronder hartproblemen. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het Uwv zorgvuldig bekeken. Eiser heeft diverse medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv de regels van de Wet WIA correct had toegepast. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en er geen twijfel bestond over de juistheid daarvan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om benoeming van een deskundige af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats],

eiser,
(gemachtigde: mr. M.M. van Miltenburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Met het besluit van 10 januari 2020 heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 11 mei 2020 geen uitkering meer krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021 via Skype. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door [zoon] (zoon van eiser) en zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting is namens eiser verzocht om aanhouding van de zitting om medische informatie van een cardioloog schriftelijk te kunnen indienen. De informatie is door de rechtbank ontvangen met de faxbrief van 8 maart 2021. Het Uwv heeft daarop gereageerd met de brief van 19 maart 2021. Met de brief van 1 april 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd om binnen vier weken te laten weten of zij op een tweede zitting willen worden gehoord. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft toestemming gegeven voor het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 30 april 2021 gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in het verleden als imam gewerkt voor 174 uren per maand. Op 24 mei 2007 is hij uitgevallen voor dat werk door een combinatie van lichamelijke en psychische klachten. Eiser heeft in 2009 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daaraan lag ten grondslag dat eiser door ziekte of gebrek zijn werk als imam niet kon verrichten en er ook onvoldoende voorbeeldfuncties konden worden geselecteerd om tot een schatting te komen, zodat eiser volledig arbeidsongeschikt werd geoordeeld. Het bezwaar van eiser, inhoudende dat hij een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) zou moeten krijgen, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn, is ongegrond geoordeeld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was sprake van een ziektebeeld met behandelingsmogelijkheden en er was een redelijke verwachting dat bij een adequate behandeling verbetering van de belastbaarheid zou optreden. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
2. Met het besluit van 12 februari 2019 heeft het Uwv aan eiser een IVA-uitkering toegekend. Daaraan lag ten grondslag dat de verzekeringsarts – op basis van dossierstudie – heeft overwogen dat eiser 80-100% arbeidsongeschikt was en geen of een kleine kans op herstel had.
3. Eiser is in 2019 opgeroepen voor een herbeoordeling. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het geschil
4. Eiser heeft volgens het Uwv vanaf 11 mei 2020 geen recht meer op een WIA-uitkering, omdat hij per 7 januari 2020 minder dan 35% (namelijk 0,0 %) arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige heeft die mate van arbeidsongeschiktheid berekend door het maatmanloon van eiser te vergelijken met het loon dat eiser kan verdienen met werkzaamheden in de geselecteerde voorbeeldfuncties.
Eiser is het daar niet mee eens en vindt dat hij niet kan werken, omdat hij al vanaf 2009 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen vanwege vele (merendeels chronische) lichamelijke en psychische klachten die – mede door ouderdom – juist verergeren. Op 21 september 2020, enige tijd na indiening van het beroep, heeft eiser een hartinfarct gehad. Vanaf 21 september 2020 heeft het Uwv aan eiser opnieuw een IVA-uitkering toegekend.
Beoordelingskader van de rechtbank
5. De rechtbank heeft in deze zaak gekeken of het Uwv de regels die in de Wet WIA staan goed heeft toegepast. Het gaat daarbij om de beoordeling van eisers toestand op 11 mei 2020, de datum in geding. Het Uwv mag besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten.
Verder is het zo dat iemand die het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met (andere) medische stukken. De rechtbank kan niet zelf vaststellen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dit betekent ook dat iemands eigen gevoel onvoldoende is om bij de rechtbank gelijk te krijgen, daarvoor is een medische onderbouwing nodig.
Beoordeling van het geschil
6. Eiser heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser telefonisch (zonder beeld) heeft gesproken en er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiser op die manier geen goed beeld kunnen krijgen van eisers beperkingen. Eiser heeft verder opgesomd welke lichamelijke en psychische klachten hij ervaart. Volgens eiser is het merendeel van zijn klachten chronisch en zullen die door zijn leeftijd eerder toe- dan afnemen. Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking had moeten aannemen. Ter onderbouwing heeft eiser in beroep overgelegd:
- een brief van 21 januari 2020 van [GZ-psycholoog/psychotherapeut], GZ-psycholoog/psychotherapeut;
- een voorstel met een plan van aanpak van 20 mei 2020 van het Wijkteam Nieuwland
Buitengebied-West;
- een brief van 20 oktober 2020 van [huisarts], huisarts.
Volgens eiser is er een causaal verband tussen het hartinfarct en de op de datum in geding onder meer aanwezige stressklachten, pijn, steken op de borst, benauwdheid en weinig energie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarom volgens eiser meer beperkingen moeten aannemen. Ter onderbouwing heeft eiser overgelegd:
- een brief van 22 september 2020 van de afdeling cardiologie van het Meander Medisch
Centrum Amersfoort;
- een lijst van 22 september 2020 met ontslagmedicatie van het Meander Medisch Centrum; - een bevestiging voor het laten maken van een hartecho op 23 oktober 2020 en een afspraak
bij een cardioloog op 27 oktober 2020;
- een verklaring van 18 februari 2021 van [cardioloog], cardioloog.
Volgens eiser is er zodanige twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv dat er – mede gelet op het arrest Korošec van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens– voor de rechtbank aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
7. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, in de uitspraak van 30 juni 2017, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet heeft voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. [1] Het volgen van deze uitgangspunten leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
8. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier, het WIA-dossier en de ontvangen informatie van de huisarts van 18 november 2019 bestudeerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 12 november 2019 gezien, heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en heeft informatie verkregen van eisers zoon die naar het spreekuur was meegekomen. De primaire verzekeringsarts heeft geconstateerd dat eiser een normale tot goede concentratie had gedurende het anderhalf uur durende gesprek en dat eiser de aandacht goed kon verdelen over zijn zoon en de verzekeringsarts.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser door de COVID-19-maatregelen op 22 april 2020 telefonisch gesproken gedurende ongeveer 120 minuten. Het gesprek heeft plaatsgevonden in het bijzijn van eisers gemachtigde en eisers zoon was bij het gesprek als vertaler aanwezig De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, heeft telefonisch contact gehad met [maatschappelijk werker], de maatschappelijk werker van [A], en heeft alle medische informatie, waaronder ook de in bezwaar verkregen (medische) informatie, kenbaar bij de beoordeling betrokken. Ook waarnemingen die door de gemachtigde van eiser tijdens het telefoongesprek van 22 april 2020 zijn opgemerkt, zijn door de gemachtigde genoteerd.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de enkele omstandigheid dat lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven, niet betekent dat al om die reden de besluitvorming onzorgvuldig moet worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv is dus in zijn algemeenheid niet verplicht om een eigen (lichamelijk) onderzoek uit te voeren, als ook op basis van andere onderzoeksbevindingen voldoende inzicht kan worden verkregen in de klachten en beperkingen. [2] Gelet op de (medische) informatie die beschikbaar was, de informatie van eisers zoon en het lichamelijk onderzoek dat de primaire verzekeringsarts heeft uitgevoerd, kan de rechtbank volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vond dat hij voldoende informatie had om de medische situatie van eiser te beoordelen. Dit betekent dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.
Stap 2: equality of arms
11. De beoordeling van de rechtbank bij deze stap ziet op beantwoording van de vraag of eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De rechtbank overweegt in dat kader dat eiser zowel in bezwaar als in beroep gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om nadere informatie in te dienen over zijn medische situatie. Deze medische stukken zijn naar hun aard geschikt en vormen een redelijke mogelijkheid voor eiser om de rechtbank van zijn standpunt te overtuigen. De door eiser ingediende medische informatie is op controleerbare wijze door de verzekeringsartsen van het Uwv bij de beoordeling betrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat er medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval sprake van een gelijke procespositie. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechtbank uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de artsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend sector hebben betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medische deskundige te benoemen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, 11 mei 2020, verkeerd heeft ingeschat. Volgens de rechtbank is met de klachten van eiser voldoende rekening gehouden door de beperkingen die zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er onvoldoende rekening is gehouden met klachten veroorzaakt door een hartprobleem en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
hartklachten
13. Ter beoordeling staat of eiser op 11 mei 2020 door klachten door een hartprobleem meer beperkt was dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiser heeft een verklaring heeft overgelegd van cardioloog [cardioloog] van 18 februari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt in reactie op de verklaring van die cardioloog, dat op grond van de in het dossier aanwezige medische gegevens niet kan worden geconcludeerd dat het karakter van de klachten (net) voorafgaande aan het hartinfarct identiek waren aan de klachten die eiser al jaren daarvoor had en waarbij gesteld wordt dat deze klachten sinds oktober 2018 progressief zijn geworden. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uit de gegevens van het huisartsenjournaal, niet uit de brief van de cardioloog bij eisers opname op 21 september 2020 en kan ook niet geïnterpreteerd worden uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat eiser in 2018 door de cardioloog van het Meander Ziekenhuis is onderzocht, waarbij werd gesproken over atypische thoracale klachten. Bij eisers opname op 21 september 2020 werd wel aangegeven dat er sprake is van progressieve pijn op de borst, maar dat dat gold voor de dagen daarvoor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat op de datum in geding geen sprake was van dermate cardiale klachten dat aanvullende beperkingen hadden moeten worden aangenomen, dan wel dat eiser volledig arbeidsongeschikt had moeten worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat eiser in de FML van 27 november 2019 met de gegeven beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen, al beperkt was voor fysiek zware arbeid. De rechtbank kan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en zal die overnemen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat cardioloog [cardioloog] niet de behandeld cardioloog van eiser is of is geweest en dat uit zijn verklaring niet blijkt welke (medische) informatie aan hem is verstrekt. Namens eiser is ter zitting enkel gesteld dat het huisartsenjournaal aan cardioloog [cardioloog] is verstrekt. Bovendien gaat cardioloog [cardioloog] voornamelijk in op het causaal verband tussen klachten en het hartinfarct, maar niet op de vraag welke beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat.
urenbeperking (beschikbaarheid/preventief)
14. De rechtbank stelt voorop dat in de FML van 27 november 2019 is opgenomen dat eiser beperkt is voor werken in de nacht. In het rapport van 11 september 2020 beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de dagbesteding die eiser volgt niet kan worden aangemerkt als een behandeling in het kader van de Wet langdurige zorg. De behandelingen bij de fysiotherapeut, diëtiste en psycholoog blijken volgens eisers opgave niet in hoge frequentie plaats te vinden, zodat daardoor geen sprake is van een omvangrijke beperking in de beschikbaarheid. Bovendien geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat behandelingen bij de fysiotherapeut ook buiten kantooruren kunnen plaatsvinden. Op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om voor eiser een verdergaande urenbeperking aan te nemen., Eiser deed volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al langer geen zwaardere huishoudelijke taken en het schoonmaken werd gedaan door zijn kinderen. Dat de schoonmaaktaken volgens de door eiser overgelegde informatie nu op initiatief van het wijkteam worden overgenomen door Royal Topzorg wil nog niet zeggen dat de medische situatie van eiser is verslechterd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan de overwegingen en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De brief van [GZ-psycholoog/psychotherapeut] van 21 januari 2020 was al in de bezwaarfase overgelegd en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. De brief van huisarts [huisarts] van 20 oktober 2020, inhoudende een verwijzing naar chronische B-GGZ met verwijzing naar chronische B-GGZ ziet op na de datum in geding en kan zodoende niet worden meegewogen bij de beoordeling.
15. Ten aanzien van de overige klachten die eiser heeft opgesomd in het beroepschrift heeft eiser geen medische stukken ingediend waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten aannemen, dan wel eiser volledig arbeidsongeschikt had moeten oordelen.
16. Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige wordt afgewezen.

Conclusie

17. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv de WIA-uitkering van eiser terecht met ingang van 11 mei 2020 heeft beëindigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4032.