ECLI:NL:RBMNE:2021:2537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die zich op 22 november 2018 ziek meldde na een auto-ongeluk, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze had op 27 november 2019 bepaald dat eiser met ingang van 28 december 2019 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Eiser was van mening dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er meer beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld moesten worden. De rechtbank heeft op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de heer [verzekeringsarts 1], de medische rapportages zorgvuldig heeft beoordeeld en dat deze aan de drie voorwaarden voldoen: ze zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, bevatten geen tegenstrijdigheden en zijn voldoende begrijpelijk. Eiser voerde aan dat zijn duizeligheidsklachten niet goed waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met deze klachten en dat er geen medische onderbouwing was voor een verdergaande urenbeperking.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische rapportages van de behandelend sector voldoende in zijn heroverweging heeft betrokken. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de verweerder om de Ziektewet-uitkering te beëindigen terecht was en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1.1.
Eiser meldde zich op 22 november 2018 ziek, wegens lichamelijke en psychische
klachten als gevolg van een auto-ongeluk. Hij was toen werkzaam als BIM modelleur voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 21 november 2019 bereikte eiser het einde van het eerste ziektejaar. Op 22 oktober 2019 vond de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZwB) plaats.
1.2.
Met het primaire besluit van 27 november 2019 heeft verweerder bepaald dat eiser met
ingang van 28 december 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat hij meer dan 65% van het loon kan verdienen voordat hij ziek werd. Met de geduide functies
kan eiser namelijk 70,15% van het maatmaninkomen verdienen.
1.3.
Met de beslissing op bezwaar van 9 september 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiser is verschenen,
vergezeld door zijn gemachtigde en zijn partner [partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. In geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser met de geduide
functies 70,15% van het maatmaninkomen kan verdienen op grond waarvan hij met ingang van 28 december 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering. Eiser voert aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van zijn behandelaars overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en
beroep, de heer [verzekeringsarts 1], aan de drie voorwaarden voldoet. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 30 juli 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, op 30 juli 2020 een telefonische hoorzitting met eiser heeft gehouden en de verkregen informatie van de behandelend sector in zijn heroverweging heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
Medische beperkingen
5. Eiser voert aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft
hypersensitiviteit met Persistent Postural and Perceptual Dizziness (PPPD). Hij onderbouwt zijn standpunt met een rapportage van 9 januari 2021 van KNO-arts/Vestibuloloog,
de heer [KNO-arts/Vestibuloloog], van het evenwichtscentrum en de brief van 22 maart 2021 van manueel therapeut, de heer [manueel therapeut]. Als gevolg van PPPD heeft eiser gevoeligheid voor prikkels. Daarom had de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser meer beperkingen moeten vaststellen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van de beoordelingspunten werkomgeving, veelvuldig contact met klanten of samenwerken met collega’s.
6. Daarnaast voert eiser aan dat hij duizelig wordt als hij snelle oogbewegingen moet
maken. Volgens eiser toont de rapportage van het evenwichtscentrum aan dat zijn duizeligheidsklachten medisch geobjectiveerd zijn. Dat de bezwaarverzekeringsarts zich op het standpunt stelt dat geen aanleiding is om meer beperkingen wegens zijn duizeligheidsklachten aan te nemen, omdat er geen medische substraat is gevonden betekent volgens eiser niet dat daarom geen beperkingen bestaan. Eiser verwijst daartoe naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaruit volgens hem volgt dat klachten zonder een duidelijke oorzaak als ziekte of gebrek kunnen worden beschouwd als de medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting hebben dat daarmee de ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is. Op grond daarvan had de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser ten aanzien van zijn duizeligheidsklachten meer beperkingen moeten vaststellen in de FML, namelijk op de beoordelingspunten 1.7. Handelingstempo, 2.10. Vervoer, 4.10 Buigen, 4.11 Frequent buigen, 4.12 Torderen, 4.17 Hoofdbewegingen maken, 4.18 Lopen, 4.19 Lopen tijdens werk, 4.20 Traplopen, 4.21 Klimmen, 5.3 Staan, 5.4 Staan tijdens werk, 5.6 Gebogen en/of getordeerd actief zijn, 6.1 Perioden van het etmaal, 6.2 Uren per dag en 6.3 Uren per week. Ten aanzien van beeldschermwerk geeft eiser aan dat hij dit wegens zijn duizeligheidsklachten maximaal tien tot vijftien minuten achtereen kan doen, in plaats van een uur zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Verder kan eiser maximaal tien tot vijftien minuten korte stukjes tekst lezen. Ook dient hij afwisselend te zitten, te staan en te lopen.
7. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser in de FML van 30 juli 2020 op de volgende beoordelingspunten beperkt heeft geacht: 1.9 Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid, 2.1. Zien, 2.5 Lezen,
4.11.
Frequent buigen tijdens het werk, 4.14 Tillen of dragen, 4.16 Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, 4.17 Hoofdbewegingen maken, 5.5. Geknield of gehurkt actief zijn, 5.8 Het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en rubriek 6. Werktijden.
8. De rechtbank overweegt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn
aanvullende medische rapportage van 23 april 2021 een reactie heeft gegeven op de door eiser ingebrachte brief van 22 maart 2021 van manueel therapeut, de heer [manueel therapeut]. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat deze informatie geen ander inzicht verschaft in het medische feitencomplex en verwijst daartoe naar zijn eerdere rapportages waarin hij hierop heeft gereageerd. De rechtbank kan dit volgen. Naar haar oordeel blijkt uit de medische rapportage van 30 juli 2020 dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische rapportages van de behandelend sector, waaronder die van de manueel therapeut, voldoende in zijn heroverweging heeft betrokken. Uit de aangenomen beperking op beoordelingspunt 1.9 Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid volgt dat eiser is aangewezen op een prikkelarme omgeving, een voorspelbare werksituatie en geen hoog handelingstempo. Daaruit blijkt niet dat door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met zijn hypersensitiviteit met PPPD. Verder blijkt uit de rapportage van 29 oktober 2019 van de heer [A] (ANIOS), getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts de heer [verzekeringsarts 2], dat ook in de primaire fase gemotiveerd is ingegaan op het dubbelzien, de evenwichtsklachten en de overprikkeldheid van eiser.
9. De rechtbank oordeelt dat de verwijzing door eiser naar de rechtspraak van de CRvB
in deze zaak niet van toepassing is, aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep eisers duizeligheidsklachten niet in twijfel trekt en dat hij hieraan ook niet voorbij is gegaan. Het geschil betreft de omvang van de gestelde beperkingen ten aanzien van de duizeligheidsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om op grond van de door eiser ingebrachte medische informatie meer beperkingen in de FML vast te stellen, omdat voor de duizeligheidsklachten tot op heden geen medisch substraat is gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dit voldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij de rapportage van Van den Berg, die aangeeft dat bij eiser de hoofdklacht hypersensitiviteit en PPPD vormen, maar dat geen sprake is van afwijkingen en dat sprake is van een normale vestibulaire functie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in zijn medische rapportage van 24 maart 2021 ook tot die conclusie. Aangezien er geen afwijkingen zijn, moeten de klachten van eiser volgens hem als aspecifiek worden geduid. Verder geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als verklaring van de aspecifieke duizeligheidsklachten aan dat hyperventilatie een rol kan spelen, zoals de KNO-arts ook in dat verband volgens hem aangeeft. In aanvulling hierop geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende medische rapportage van 3 mei 2021 nog een medische verklaring voor de duizeligheidsklachten van eiser, namelijk dat het wordt veroorzaakt door zijn gespannen nekspieren. Dit leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet per definitie tot een beperking in fysieke inspanningen. Eiser dient daarom bewegingen langzaam uit te voeren, om te voorkomen dat duizeligheidsklachten worden opgewekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat deze motivering niet toereikend is.
10. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep
de door eiser ingebrachte medische informatie onvoldoende in de rapportages heeft meegenomen en dit onvoldoende heeft vertaald naar medische beperkingen van eiser.
De beroepsgrond slaagt niet.
Urenbeperking
11. Verder voert eiser aan dat hij ’s nachts steeds wakker wordt door de pijn,
oorsuizingen en nachtmerries. Ook slaapt hij overdag een halfuur tot ander halfuur om bij te tanken na een lichte activiteit en neemt hij veel rust tussen de activiteiten door om de dag door te kunnen komen. Daarom acht eiser zich niet in staat om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Er dient volgens hem een verdergaande urenbeperking te worden opgelegd. Eiser onderbouwt zijn standpunt met de rapportage van 25 november 2019 van neuroloog
de heer [B] (AIOS), mede namens neuroloog de heer dr. [neuroloog], waarin staat dat het belangrijk is voor eiser om zijn energie goed te verdelen.
12. De rechtbank overweegt dat in de primaire fase door de heer [A]
(ANIOS), getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts de heer
[verzekeringsarts 2], een urenbeperking is aangenomen, omdat eiser snel overbelast en vermoeid is. Eiser is enigszins beperkt geacht voor wat betreft uren, namelijk gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en gemiddeld ongeveer 40 uur per week. Verder is hij beperkt geacht voor het werken in de nacht en het werken in wisseldiensten ten bate van een goede nachtrust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich hierbij aan.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat op basis
van de beschikbare medische informatie geen grond bestaat om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Weliswaar geeft neuroloog [B] in zijn rapportage van 25 november 2019 aan dat eiser zijn energie goed moet verdelen, maar uit de rapportage in het kader van de EZwB van 29 oktober 2019 blijkt dat eiser bij het revalidatietraject bij [revalidatie], dat hij tot juli 2019 heeft doorlopen, heeft geleerd om zijn belastbaarheid beter op te vangen met dagindeling en energielevel. Verder geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende medische rapportage van 3 mei 2021, in reactie op de rapportage van [B], aan dat het optreden van vermoeidheid in het dagelijkse leven door een ziektebeeld niet direct hoeft te leiden tot het aannemen van een urenbeperking. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit de
Standaard duurbelastbaarheid in arbeidblijkt dat
bij de beoordeling van de urenbeperking op energetische gronden de belangrijkste meetinstrumenten het dagverhaal, de inhoud en constellatie van medische gegevens en de perceptie en cognitie van het eigen onvermogen van cliënt zijn. In de medische rapportage van 29 oktober 2019 komt naar voren dat eiser opstaat, doucht, één keer per week de boodschappen doet en dagelijks in de middag gaat wandelen. Tussendoor rust en slaapt hij even. Op andere dagen ondergaat eiser onderzoeken, regelt hij afspraken of belt hij na met artsen en doet hij in de ochtend of middag oefeningen in het kader van de therapie. Hij kookt samen met zijn vriendin, coacht twee keer in de week een rugby jeugdteam en op de zaterdag is hij meestal bij wedstrijden aanwezig. Ook is bij eiser geen sprake van verminderde beschikbaarheid overdag en preventieve redenen op grond waarvan een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
14. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden
naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de heer [arbeidsdeskundige], op 18 augustus 2019 overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de geschiktheid van de geduide functies voor eiser.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
11 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.