ECLI:NL:RBMNE:2021:2661

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
21/1179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing tegemoetkoming NOW3.1-regeling

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.B.M. Swart, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de NOW3.1-regeling ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend na de deadline van 27 december 2020, wat de reden was voor de afwijzing. Eiseres stelde dat zij haar aanvraag op 24 december 2020 had verzonden, maar er was geen bewijs voor deze bewering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er geen ruimte was om van de strikte voorwaarden van de regeling af te wijken. De rechtbank heeft de situatie van eiseres erkend, maar benadrukt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een rigide regeling zonder hardheidsclausule. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees eiseres op de mogelijkheid van hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 10 juni 2021, na een zitting via Skype.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1179

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres voor het loonheffingennummer [loonheffingennummer] niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op basis van de derde tranche van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW3.1-regeling) voor de periode
1 november 2020 tot en met 31 januari 2021. Eiseres heeft de aanvraag namelijk na
27 december 2020 ingediend.
Met het besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiseres was aanwezig, samen met haar partner [A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De NOW 3.1-regeling is een subsidieregeling. Dat wil zeggen dat bedrijven recht
kunnen hebben op een subsidie, maar alleen indien en voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van de regeling.
2. In artikel 7, tweede lid, onder a, van de NOW3.1-regeling staat dat een aanvraag voor
de derde tranche ingediend kan worden tot en met 27 december 2020.
3. De rechtbank begrijpt dat eiseres vanwege de lockdown in een moeilijke situatie terecht
is gekomen en dat het nadelige gevolgen voor haar heeft. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank moet uitgaan van wat in de NOW-regeling, onder meer wat betreft de aanvraagtermijn, staat. Er is geen hardheidsclausule om van die termijn af te wijken.
4. Het doel van de regeling is om zoveel mogelijk bedrijven zo snel mogelijk te kunnen
helpen. Daarom is de regeling zo opgesteld dat deze eenvoudig en snel uitvoerbaar is. Er zijn daarom geen mogelijkheden om af te wijken van de regeling. De wetgever heeft onderkend dat hierdoor in bepaalde gevallen niet tot uitkering kan worden overgaan. Dit is een bewuste keuze geweest. De rechtbank kan hier niet aan voorbij gaan.
5. De aanvraagperiode liep tot en met 27 december 2020. Eiseres wilde haar aanvraag
elektronisch indienen, maar dit kon niet vanwege internetproblemen. De rechtbank kan dat niet controleren, maar gelooft wat eiseres zegt. Het ligt dan echter op de weg van eiseres om daar een oplossing voor te zoeken. Dit heeft eiseres gedaan door een schriftelijke aanvraag in te dienen. Dit heeft verweerder geaccepteerd, ook al biedt de regeling die ruimte eigenlijk niet. Deze schriftelijke aanvraag was volgens verweerder echter niet voor het einde van 27 december 2020 verstuurd.
6. Eiseres is het daar niet mee eens. Volgens eiseres heeft zij op 24 december 2020 een
schriftelijke aanvraag per post verstuurd. Daarna heeft zij op 29 december 2020 dezelfde aanvraag aangetekend verzonden. Er is echter alleen bewijs dat eiseres op 29 december 2020 een aangetekend stuk heeft verzonden aan verweerder. Er is geen bewijs dat eiseres daarnaast ook op 24 december 2020 een aanvraag heeft verstuurd. Verweerder zegt ook maar een schriftelijke aanvraag te hebben ontvangen. De conclusie is dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ook op 24 december 2020 een aanvraag heeft verstuurd.
7. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat zij op 28 of 29 december 2020 heeft gebeld met
verweerder, waarin volgens haar een toezegging door verweerder is gedaan dat zij tot en met 31 december 2020 de gelegenheid kreeg om schriftelijk de aanvraag door verweerder te laten ontvangen. Verweerder betwist die toezegging. De rechtbank kan niet vaststellen of deze toezegging daadwerkelijk is gedaan en daarom kan verweerder daar niet aan worden gehouden.
8. Dat betekent dat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend. Het is een rigide regeling.
Daar heeft de wetgever bewust voor gekozen. De rechtbank begrijpt dat het in het geval van eiseres heel nadelig uitpakt, maar de regeling biedt geen ruimte om ervan af te wijken. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de NOW3-regeling.
9. Aangezien het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen
aanleiding.
10. De rechtbank stuurt binnen twee weken een proces-verbaal van de mondelinge
uitspraak. Verder heeft de rechtbank eiseres gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als zij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.