ECLI:NL:RBMNE:2021:2736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te beëindigen. Verweerder had op 10 juli 2020 besloten dat eiser meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 11 augustus 2020. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 26 oktober 2020.

Tijdens de zitting op 18 juni 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M. el Ahmadi, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts van verweerder als zorgvuldig en begrijpelijk beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle argumenten van eiser had besproken en dat de medische beoordeling niet onjuist was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen reden was om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Tevens werd erop gewezen dat partijen in hoger beroep konden gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4444
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 11 augustus 2020. Verweerder heeft bepaald dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 18 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende overwegingen.
2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder een besluit over iemands arbeidsongeschiktheid baseert op een medische beoordeling van een verzekeringsarts. Verweerder mag uitgaan van het rapport van de verzekeringsarts, maar het rapport moet wel zorgvuldig zijn gemaakt. Het rapport moet ook begrijpelijk zijn en geen tegenstrijdigheden bevatten. Als eiser vindt dat dit niet zo is, mag hij dit zelf uitleggen. Als eiser het niet eens is met het medische oordeel van de verzekeringsarts van verweerder, heeft hij een rapport of een ander medisch document nodig van een arts om aannemelijk te kunnen maken dat de beoordeling van de verzekeringsarts van verweerder onjuist is. Zijn eigen verhaal over zijn gezondheid is niet genoeg.
3. Eiser voert aan dat de medische beoordeling van verweerder niet juist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser geeft aan dat hij psychische klachten heeft.
4. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling niet juist is. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Zoals hiervoor onder 2. is genoemd is het daarbij de vraag of het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk en niet tegenstrijdig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle argumenten van eiser heeft besproken in zijn rapport. De rechtbank vindt de uitleg van de verzekeringsarts begrijpelijk, niet tegenstrijdig en het onderzoek is voldoende zorgvuldig verricht.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt niet af van het primaire oordeel, maar heeft de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) wel aangepast en een beperking aangenomen ten aanzien van nachtdiensten. Hierdoor wordt het nachtritme niet verstoord.
6. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Er is rekening gehouden met het vermijden van stress zoals storingen, deadlines en een hoog handelingstempo. Ook voor andere mentale taken zoals conflicthantering en leidinggeven. Eiser heeft verder geen medische stukken overgelegd, waarin de rechtbank aanknopingspunten kan vinden voor zijn standpunt dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert verder niet aan dat de arbeidskundige beoordeling niet juist zou zijn. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 oktober 2020 heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
8. Omdat het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen reden verweerder te veroordelen de proceskosten van eiser te voldoen.
9. De rechtbank heeft op de zitting erop gewezen dat partijen van deze uitspraak in hoger beroep kunnen. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal is genoemd.
Deze uitspraak is op 18 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier.
De rechter is verhinderd de uitspraakte ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.