ECLI:NL:RBMNE:2021:2869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2529
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen primair besluit inzake arbeidsverplichting Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Eiser had in 2018 ontheffing gekregen van de arbeidsverplichting op grond van de Participatiewet, maar zijn bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van dit besluit werd door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 16 juni 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder de brief van eiser van 3 april 2020, waarin hij bezwaar maakte tegen de eerdere besluiten, ten onrechte niet als herzieningsverzoek had gekwalificeerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II en droeg verweerder op om binnen zes weken alsnog op het herzieningsverzoek van eiser te beslissen. Tevens werd bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser moest vergoeden. De rechtbank benadrukte dat bestuursorganen de geschriften van burgers naar hun juridische strekking dienen te duiden en dat in dit geval de kwalificatie van de brief van eiser niet correct was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2529
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: P. Boogaard).

Procesverloop

In het besluit van 17 april 2018 (primair besluit I) heeft verweerder eiser ontheffing verleend van de arbeidsverplichting op grond van de Participatiewet met ingang van 1 april 2018 tot aan het moment dat eiser de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Bij besluit van 24 juli 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser een bedrag € 127,- toegekend uit het Minimafonds Soest.
Bij brief van 3 april 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen primair besluit I en primair besluit II.
In het besluit van 22 mei 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 via Skype-verbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar gericht tegen primair besluit I;
-draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog op het herzieningsverzoek van eiser gericht tegen primair besluit I te beslissen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser ter zitting zijn beroep voor zover dat gericht is tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen primair besluit II heeft ingetrokken.
3. De rechtbank ziet zich daarom alleen voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen primair besluit I niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met inachtneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van eiser tegen primair besluit I niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat eiser in 2018 in beroep had moeten gaan van het bestreden besluit I.
5. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan de geschriften van een burger naar hun juridische strekking dient te duiden. [1] In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder de brief van eiser van 3 april 2020 voor zover die gericht is tegen primair besluit I had moeten kwalificeren als een verzoek om herziening van dit besluit.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), berust op een onjuiste kwalificatie van de brief van eiser van 3 april 2020, zodat dit besluit voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar gericht tegen primair besluit I dient te worden vernietigd.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar gericht tegen primair besluit I. Verweerder dient de brief van eiser van 3 april 2020 voor zover deze gericht is tegen primair besluit I aanmerken als herzieningsverzoek en alsnog op dit verzoek te beslissen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit kader onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1049.