ECLI:NL:RBMNE:2021:2887

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 571
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering en verzoek om benoeming onafhankelijk deskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die voorheen als hoofd logistiek werkte, ontving vanaf 1 januari 2020 een Ziektewet-uitkering. Het UWV heeft op 2 september 2020 besloten dat eiser per 13 juli 2020 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij in staat zou zijn zijn arbeid te verrichten. Dit besluit werd in een later stadium, op 24 december 2020, door het UWV in het bestreden besluit bevestigd, waarop eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 juni 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.A.J. van Putten. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij bracht een verslag van een ergotherapeut in, maar de rechtbank oordeelde dat dit verslag niet voldoende was om de medische beoordeling van het UWV te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV zich op zorgvuldige wijze had gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. Het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat het onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en er geen belemmeringen waren voor eiser om zijn standpunt te onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/571

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 13 juli 2020 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) krijgt omdat hij ‘zijn arbeid’ kan verrichten.
Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn haar gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst als hoofd logistiek gewerkt. Zijn dienstverband liep tot
1 januari 2020. Vanaf die datum ontving hij een ZW-uitkering. In april 2020 heeft een eerstejaarsbeoordeling in het kader van de ZW plaatsgevonden, waarbij op grond van geduide functies werd vastgesteld dat eiser 7,64% van zijn maatmanloon kan verdienen. Zijn
ZW-uitkering werd daarom per 2 juni 2020 beëindigd. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft ingesteld is niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat was ingediend. Eiser ontving per
2 juni 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 13 juli 2020 heeft hij zich ziek gemeld vanuit de WW. Hij claimt dezelfde klachten te hebben als in april 2020. Vervolgens wordt eiser onderzocht door een arts (consult plausibiliteit ZW) waarbij wordt geconcludeerd dat eiser geschikt is voor de eerder geduide functies. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per 13 juli 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat eiser ‘zijn arbeid’ kan verrichten. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de door de arbeidsdeskundige op 29 april 2020 geduide functies. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Medische beoordeling
Standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Hij heeft daartoe een verslag van een ergotherapeut, werkzaam bij Coloriet, van 21 januari 2021 ingebracht.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een uitgebreid rapport van 21 december 2020 heeft opgemaakt. Daarin is alle beschikbare medische informatie meegewogen: de informatie die eiser heeft ingebracht en de informatie die verweerder op verzoek van eiser heeft opgevraagd en ontvangen. Eiser heeft geen twijfel gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling, aldus verweerder.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Eiser heeft niet aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, wel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een zeer uitgebreid rapport van 21 december 2020 opgemaakt. In dit rapport is de verzekeringsarts bezwaar en beroep op alle medische aspecten van de zaak ingegaan. Het verslag van Coloriet van 21 januari 2021 dat eiser in beroep heeft ingebracht, is opgemaakt door een ergotherapeut. Een ergotherapeut is geen medicus. Daarom ziet de rechtbank in dat verslag geen aanleiding om de medische bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Verweerder heeft zich dan ook mogen baseren op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
Verzoek tot benoeming van een onafhankelijk deskundige
7. Ten aanzien van het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen moet de rechtbank drie stappen beoordelen. De eerste stap is de zorgvuldigheid van het onderzoek. Het onderzoek zoals dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is verricht, is zorgvuldig tot stand gekomen. Hij heeft het dossier bestudeerd, de medische informatie van de behandelende sector meegewogen en eiser medisch onderzocht. De volgende stap is de equality of arms. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Dat heeft eiser ook gedaan door informatie van een ergotherapeut in te brengen. De laatste stap is de inhoudelijk beoordeling. Zoals de rechtbank hiervoor onder 6. heeft overwogen, heeft de rechtbank geen twijfel aan de inhoudelijke medische beoordeling.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen en wijst het verzoek hiertoe af.
Arbeidskundige beoordeling
8. In de rapportage van 21 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep diverse functies geschikt geacht voor eiser, zoals de functies administratief medewerker notaris/advocaat/rechtbank en administratief ondersteunend medewerker. De gemachtigde van eiser voert op de zitting aan dat eiser niet voor deze twee functies in aanmerking komt. Voor het mogen uitvoeren van deze twee functies is namelijk een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) vereist, die eiser gelet op zijn strafrechtelijke verleden niet kan krijgen.
9. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 december 2020 ook andere functies voor eiser geschikt geacht, bijvoorbeeld de functies monteur printplaten en monteur reparatie smartphones/tablets. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarvoor een VOG noodzakelijk is. In het geding is of eiser op 13 juli 2020 één van de voor hem geschikt geachte functies kan verrichten. Er hoeft in het kader van dit geding niet een nieuwe arbeidskundige beoordeling plaats te vinden.
Conclusie
10.Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.