Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. [verzoekster] is een horecabedrijf. Dit bedrijf bezorgt maaltijden en er kunnen maaltijden worden afgehaald. Aan verzoekster is hiervoor op 9 juli 2020 een exploitatievergunning verleend. Op deze vergunning stond [A] als enige leidinggevende vermeld. Voordat deze vergunning was verleend, was op dit adres het horecabedrijf ‘ [horecabedrijf 1] gevestigd. De vergunning voor dit bedrijf was ingetrokken omdat dhr. [B] fungeerde als mede-eigenaar, terwijl hij niet voldeed aan de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Er was sprake van een zogenoemde schijnconstructie.
3. Verweerder heeft de exploitatievergunning van verzoekster bij besluit van 23 april 2021 ingetrokken. Volgens verweerder functioneert naast [A] ook [B] als leidinggevende van het bedrijf, en wordt het bedrijf in feite ook door hem geëxploiteerd. [B] is echter niet aangemeld als leidinggevende op de vergunning. En omdat [B] zeggenschap heeft is sprake van een andere houder dan aan wie de vergunning is verleend waardoor feitelijk ook sprake is van exploiteren zonder verleende vergunning. Verder heeft verweerder in zijn beslissing meegenomen dat uit gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) volgt dat op hetzelfde adres als [verzoekster] . ook het bedrijf [horecabedrijf 2] . ingeschreven staat, met als bestuurder [B] .
4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend, waaronder een ongelakte versie van een bestuurlijke rapportage van 9 maart 2021, waarin een naam van een werknemer staat genoemd. Daarbij heeft verweerder voor deze ongelakte versie verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 23 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat deze geheimhouding gerechtvaardigd is. De gelakte versie is wel aan verzoekster verstrekt. Verzoekster heeft op zitting toestemming gegeven aan de rechtbank om de ongelakte versie te bekijken.
5. De voorzieningenrechter kan pas een voorlopige voorziening treffen als er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak spoedeisend belang kan worden aangenomen, omdat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren vanwege het bestreden besluit. Het bedrijf mag nog wel maaltijden bezorgen, maar als gevolg van het bestreden besluit kunnen er geen maaltijden meer worden afgehaald. Hierdoor is de omzet gedaald volgens verzoekster, hetgeen ook volgt uit de omzetanalyse die zij heeft overgelegd. Daarnaast heeft verzoekster aan de hand van bankmutaties aangetoond dat ook de bezorging terugloopt, waardoor hiermee ook minder geld wordt verdiend. Dit is waarschijnlijk mede het gevolg van verandering van consumentengedrag doordat bepaalde maatregelen die in verband met de coronapandemie zijn opgelegd, weer zijn ingetrokken. Verder is op basis van de bankmutaties en de omzetanalyse voldoende aannemelijk dat verzoekster in juni verlies maakt en dat deze trend zich mede als gevolg van het bestreden besluit zal voortzetten. Daarbij genomen de toelichting ter zitting dat verzoekster deze situatie niet lang zal kunnen volhouden omdat de kosten hoger zijn dan de inkomsten en de onderneming geen reserves heeft, is de voorzieningenrechter, deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege het bestreden besluit in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren.
6. Verzoekster betoogt dat haar vergunning ten onrechte is ingetrokken. [B] was namelijk geen leidinggevende van het bedrijf, maar had slechts een adviserende rol. Verzoekster heeft de onderneming van hem gekocht. Omdat [A] weinig ervaring had binnen deze branche, heeft verzoekster met [B] door middel van een overeenkomst afgesproken dat [B] hem nog voor een periode van vier maanden zou ondersteunen. Deze periode is uiteindelijk nogmaals verlengd. [B] heeft onder meer geadviseerd over personeelsbeleid en was soms betrokken bij de inkoop. Het was echter steeds [A] die alle beslissingen nam. Omdat [B] nog wel regelmatig over de vloer kwam en eerder de eigenaar van de zaak was, zou dit voor verwarring bij de medewerkers kunnen hebben gezorgd. Daarnaast heeft de broer van [A] de afgelopen periode ook regelmatig geholpen in het bedrijf, en heet hij net als [B] [voornaam 1] . De werknemer die [voornaam 1] als eigenaar aanwees, kan dus ook op de broer van [A] hebben gedoeld. Verder zou het kunnen dat [B] een aantal keer spullen heeft ingekocht bij de Makro, en dat hij daar zijn eigen pas voor heeft gebruikt omdat verzoekster er nog geen had. De betaling verliep echter altijd (later) via de rekening van verzoekster. Over de avondklokformulieren stelt verzoekster dat er een oud formulier als model is gebruikt waardoor de naam van [B] hierop stond. Deze is echter doorgehaald. Tot slot brengt verzoekster naar voren dat [A] niet wist dat er nog meer bedrijven op het adres van verzoekster stonden ingeschreven.
7. De eerste vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of verweerder bevoegd is de vergunning in te trekken. Uit de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018 volgt dat verweerder hiertoe bevoegd is als een persoon leidinggevende is geworden, maar dit niet bij verweerder is gemeld.
8. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder zijn besluit heeft mogen baseren op de bestuurlijke rapportage van 9 maart 2021. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder immers in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij op basis van tegenbewijs hiervan moet worden afgeweken.Dit geld ook voor een op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [B] als leidinggevende van [verzoekster] . moet worden gezien. Verweerder heeft mogen stellen dat [B] een grotere rol had dan de ondersteunende rol die verzoekster betoogt. Hierbij heeft verweerder ten eerste van belang mogen achten dat de vergunning al in juli 2020 aan verzoekster is verleend, maar [B] in februari 2021, zeven maanden later, nog steeds betrokken was bij het bedrijf. Ten tweede heeft verweerder waarde mogen hechten aan de verklaringen van een werknemer van het bedrijf. Deze werknemer heeft tweemaal een verklaring afgelegd. De eerste keer heeft hij verklaard dat [voornaam 1] de eigenaar is, en hierbij een telefoonnummer gegeven dat van [B] bleek te zijn. Er kan hierbij dus geen verwarring zijn geweest met de broer van [A] . De tweede keer heeft hij verklaard dat [B] zich vooral bezig houdt met inkopen, dat hij en [voornaam 2] (de voornaam van [A] ) samen zijn sollicitatie hebben gedaan en dat [voornaam 2] en [B] de eigenaren zijn. Dat [B] eerder eigenaar was en nu soms nog zou komen helpen, zoals verzoekster aangeeft, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om aan deze uitlatingen van de werknemer voorbij te gaan. Ten derde heeft verweerder opvallend mogen vinden dat er meermalen inkopen zijn gedaan voor het bedrijf met een Makropas op naam van de eigen B.V. van [B] , [horecabedrijf 2] . Zelfs al zou de voorzieningenrechter verzoekster daarin volgen dat deze inkopen wel op rekening van verzoekster zouden zijn gedaan, dan is het nog opvallend dat verzoekster op dat moment geen eigen Makro pas had, terwijl hij in die periode (december tot januari 2020) al een aantal maanden het bedrijf exploiteerde. Ten vierde heeft verweerder belang mogen hechten aan de aangetroffen werkgeversformulieren in verband met de avondklok, waarop de bedrijfsnaam ‘ [horecabedrijf 1] ’ staat geschreven, en waarbij de naam van [B] is doorgekrast en de naam van [A] er naast is geschreven. Dit kan geen formulier zijn geweest van de tijd dat [B] nog eigenaar was zoals door verzoekster gesteld, omdat de avondklok pas in januari 2021 werd ingevoerd. Verweerder heeft het dan ook vreemd mogen vinden dat de oude bedrijfsnaam en de naam van [B] op dit formulier staan. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, had verweerder voldoende aanwijzingen om [B] als leidinggevende te zien. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat verweerder bevoegd was de vergunning van verzoekster in te trekken.
Gebruik maken van bevoegdheid
10. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Hierbij is van belang dat er in deze zaak geen concreet zicht is op legalisatie van de situatie. [B] is volgens verweerder immers van slecht levensgedrag, waardoor hij niet als leidinggevende op de vergunning kan worden toegevoegd. Ook is het intrekken van de vergunning niet onevenredig. Verweerder heeft groot belang mogen hechten aan het algemeen belang dat verweerder beoogt te beschermen, namelijk het naleven van de regels van vergunningen en het voorkomen van schijnconstructies, mede in het licht van de openbare orde. Verweerder heeft dit belang zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekster bij het behouden van zijn vergunning en het kunnen voortzetten van haar bedrijf.
11. Gelet op het bovenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder de vergunning heeft mogen intrekken. Het bezwaar heeft dan ook geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding om vanwege onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.