ECLI:NL:RBMNE:2021:2953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering; beoordeling arbeidsongeschiktheid en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiser, die als klinisch laborant neurofysiologie werkzaam was. Eiser was op 12 juni 2017 ziek geworden en had op 10 juni 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) heeft in zijn besluit van 5 juni 2019 vastgesteld dat eiser 21,79% arbeidsongeschikt is, wat onder de drempel van 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard in zijn besluit van 3 december 2019.

Eiser heeft beroep ingesteld en tijdens de zitting op 2 december 2020 zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de onvoldoende erkenning van zijn beperkingen, overwogen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische beoordeling op goede gronden is vastgesteld. Eiser heeft niet voldoende medische informatie overgelegd om zijn stelling dat hij meer arbeidsongeschikt is dan vastgesteld, te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,- en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas - Kanhai).

Procesverloop

Met het besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaalt dat eiser met ingang van 10 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 21 oktober 2020 een aanvullende beroepsschrift ingediend met een verzoek om schadevergoeding en daarbij nog aanvullende medische stukken ingediend.
Op 20 november 2020 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend met betrekking tot de medische gronden. Ten aanzien van de arbeidskundige gronden heeft verweerder op 20 november 2020 schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 december 2020 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiser was werkzaam als klinisch laborant neurofysiologie bij het [werkgever] . Eiser is op 12 juni 2017 ziek geworden met psychische en lichamelijke klachten. Het dienstverband is op 17 december 2017 beëindigd. Hij is ziek uit dienst gegaan. Per einde wachttijd op 10 juni 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Verweerder heeft geoordeeld dat eiser 21,79% arbeidsongeschikt is. Dit is minder dan 35% en daarom heeft verweerder de aanvraag van de WIA-uitkering afgewezen. Eiser kon zich in deze beoordeling niet vinden en heeft bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van dit bezwaar aanvullende beperkingen aangenomen. Er werd een urenbeperking aangenomen van 30 uur per week. Dit leidt ertoe dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook de geselecteerde voorbeeldfuncties wijzigt. Daaruit volgt dat eiser 34,1% arbeidsongeschikt wordt bevonden. Dit is minder dan 35% zodat verweerder in zijn besluit van 3 december 2019 zijn standpunt heeft gehandhaafd dat eiser met ingang van 10 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.

Het verzoek om schadevergoeding

3. Eiser heeft in beroep een verzoek gedaan om schadevergoeding omdat de ex-werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht waardoor het re-integratieresultaat onvoldoende was. De (ex)werkgever heeft hiervoor geen loondoorbetalingsverplichting opgelegd gekregen, waardoor eiser zijn rechten op grond van de Werkloosheidswet heeft opgesoupeerd vanaf het moment dat hij geen loon meer heeft ontvangen voor de duur van het normale tijdvak van 52 weken.
4. Verweerder heeft in de brief van 20 november 2020 en ter zitting erkend dat hij ten onrechte de re-integratie-inspanningen van de (ex)werkgever van eiser niet heeft getoetst per einde wachttijd met als gevolg dat geen loondoorbetalingsverplichting is opgelegd aan de (ex)werkgever van eiser. Verweerder heeft ook toegezegd het schadeverzoek in een aparte procedure in behandeling te nemen. Eiser heeft daarom het schadeverzoek tijdens de zitting ingetrokken met een verzoek om vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank zal het schadeverzoek en de re-integratie-inspanningen van de (ex)werkgever daarom verder niet bespreken. Verweerder heeft de brief van 20 november 2020 weliswaar aangemerkt als een nieuwe beslissing op de loonsanctie, maar deze brief heeft op zichzelf geen rechtsgevolg. Ter zitting heeft verweerder zich daarom op het standpunt gesteld dat de brief moet worden gezien als aanvulling op zijn verweerschrift. De brief is dus geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook om die reden hoeven de re-integratie-inspanningen van de (ex)werkgever niet inhoudelijk besproken te worden.
5. De rechtbank kan op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. De rechtbank ziet daar in dit geval aanleiding toe. Verweerder heeft tenslotte pas nadat eiser in beroep is gegaan onderkend dat ten onrechte geen loondoorbetalingsverplichting is opgelegd en dat dit door het verstrijken van de toepasselijke termijn ook niet meer mogelijk is. Tijdens de zitting is verweerder er overigens ook mee akkoord gegaan de proceskosten van eiser te betalen.
6. De rechtbank stelt de door verweerder te vergoeden proceskosten op grond van het Bpb vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- moet vergoeden.

De WIA beoordeling

7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer arbeidsongeschikt is dan waar verweerder van uitgaat. Eiser stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de voor hem geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. Verweerder handhaaft zijn standpunt.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid
mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de door verweerder gebruikte rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, onvoldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is het onderzoek zorgvuldig?
9. Eiser voert ten eerste aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat er geen informatie is opgevraagd bij zijn behandelaren. Ook stelt hij dat er fouten in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep staan. Ook vindt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen serieus onderzoek heeft verricht. Eiser voelt zich door verweerder en de verzekeringsartsen niet serieus genomen. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen volgens eiser daarom niet als motivering aan de beslissing op bezwaar ten grondslag worden gelegd.
9.1.
Uit het rapport van 6 mei 2019 van verzekeringsarts M.A. Koop , onder supervisie van verzekeringsarts G.H. Nagtegaal, blijkt dat de dossiergegevens zijn bestudeerd en dat eiser op het spreekuur is gezien. De verzekeringsarts vermeldt dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat er geen specifieke lichamelijke klachten zijn. De verzekeringsarts acht eiser vermindert belastbaar en legt de beperkingen vast in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 mei 2019. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep E.H.P. van den Berghaage , van 10 juni 2019 blijkt dat ook in bezwaar de dossiergegevens zijn bestudeerd en de beoordeling van de verzekeringsarts Koop is meegewogen en dat kennis is genomen van de beschikbare informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om af te wijken van de eerste beoordeling en stelt de FML van 27 oktober 2019 vast. De beide verzekeringsartsen hebben hun beoordeling inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet in de argumenten van eiser geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
9.2.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaar van eiser maakt op zichzelf niet dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel. De verzekeringsarts moet wel de behandelend sector raadplegen als een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Vast staat dat de voorgeschiedenis van eiser aan de verzekeringsartsen bekend is en dat door de verzekeringsartsen deze informatie hebben betrokken in hun onderzoek. Daarbij heeft eiser niet expliciet aangegeven welke specifieke informatie ontbreekt en wat dat zou kunnen betekenen voor de voor eiser aan te nemen beperkingen op 10 juni 2019 (datum in geding). Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep iets heeft gemist of over onvoldoende informatie beschikte om tot een heroverweging te kunnen komen.
9.3.
Eiser stelt dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat wat hij tijdens het spreekuur aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verteld, in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet goed is weergegeven of dat voor hem belangrijke punten niet of onjuist zijn genoteerd. De rechtbank overweegt daarover dat als details in de rapporten van de verzekeringsartsen niet kloppen of onvolledig zijn, dit op zichzelf niet betekent dat het gehele onderzoek onzorgvuldig is. Uit wat eiser aanvoert als fouten en omissies volgen naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten die aanleiding geven om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Duidelijk is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en lichamelijk problematiek van eiser goed in beeld heeft en dat hij dat in zijn beoordeling heeft meegewogen.
9.4.
Het is vervelend dat eiser zich door verweerder in zijn problematiek niet serieus genomen voelt en dat hij meent dat de klachten die hij ervaart door de verzekeringsartsen werden gebagatelliseerd. Maar ook dat kan er op zichzelf niet toe leiden dat het onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen uitgebreid en inzichtelijk hebben gerapporteerd en dat zij hebben meegewogen wat eiser zelf heeft aangedragen. De beroepsgrond slaagt niet.
De medische beoordeling
10. Eiser voert als tweede beroepsgrond aan de medische beoordeling niet juist is. Hij meent dat voor hem onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Hij voert in het bijzonder aan dat de aangenomen urenbeperking ontoereikend is. Hij kampt met ernstig energiegebrek door de combinatie van zijn psychische en lichamelijke problemen en is niet in staat om 30 uur per week te werken.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 juni 2019 de duurbelastbaarheid van eiser uitgebreid heeft besproken. De verzekeringsarts heeft daarbij de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ toegepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt dat sprake is van een psychisch kwetsbaar evenwicht bij eiser, dat hij moeite heeft met sociale interacties en het bewaken van grenzen, slaapproblemen heeft en regelmatig behoefte heeft aan slaap overdag. Daarom acht hij op energetische en preventieve gronden een lichte urenbeperking passend. Er is geen reden om een aanvullende beperking aan te nemen vanwege verminderde beschikbaarheid. Vanwege de slaapproblemen is eiser terecht beperkt voor het werken in de nacht en voor onregelmatige diensten. De rechtbank kan de verzekeringsarts hierin volgen.
10.2.
Weliswaar stelt eiser dat hij maximaal in staat is om 3 of 4 uur per dag te werken, maar dit is onvoldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van medische beoordeling. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Het had op de weg van eiser gelegen om (medische) informatie over te leggen, die zijn klachten onderbouwen.
10.3.
De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook volgen. Hoewel invoelbaar is dat de belemmeringen in het dagelijkse functioneren van eiser ingrijpende gevolgen voor hem en zijn omgeving hebben, beschikt de rechtbank niet over medische informatie waaruit blijkt dat hij meer medisch objectiveerbare beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart kan niet afdoen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarvoor is zoals al eerder gezegd een medisch oordeel of tenminste medische informatie van een arts nodig.
De arbeidskundige beoordeling
11. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser alleen naar voren gebracht dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 november 2019 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Bezwaargronden
12. Voor zover eiser ter zitting nog heeft gesteld dat zijn beroepsgronden overeen komen met zijn bezwaren en daarom verzoekt om het bezwaarschrift als in het beroepsschrift ingelast te beschouwen merkt de rechtbank het volgende op. Het bezwaarschrift maakt onderdeel uit van het dossier. De rechtbank heeft hiervan kennis genomen. De enkele opmerking van eiser ter zitting dat “het bezwaarschrift als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd” is echter onvoldoende concreet om de bezwaargronden ook als beroepsgronden te kunnen laten dienen, in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De rechtbank zal de bezwaargronden, anders dan eiser voor ogen staat, daarom hier niet nader bespreken.

Conclusie

13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden op 31,65% vastgesteld. Dat is minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser met ingang van 10 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
14. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten zoals hiervoor overwogen onder rechtsoverweging 5 en 6.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.