ECLI:NL:RBMNE:2021:3238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2698
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake WOB-verzoek documenten coronavaccins en contracten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een journalist die documenten wilde opvragen met betrekking tot de financiële interacties tussen de Universiteit Leiden en fabrikanten van coronavaccins. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C. Raat, had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, dat haar WOB-verzoek niet-ontvankelijk had verklaard. De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening 'onverwijlde spoed' vereist is, en dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wees erop dat niet alle journalisten automatisch een spoedeisend belang hebben en dat de situatie in deze zaak niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken waarin wel een spoedeisend belang werd aangenomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat verzoekster de uitkomst van haar bezwaar moest afwachten. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2698
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] ,verzoekster
(gemachtigde: mr. C. Raat)
en
Het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het Wob-verzoek van eiseres om documenten openbaar te maken inzake de financiële interacties met fabrikanten die coronavaccins maken niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen

1.De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van deAlgemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.

2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Spoedeisend belang

2. Verzoekster heeft ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd in het verzoekschrift dat zij als journalist werkend voor Argos en Follow the Money in het algemeen belang van vrije nieuwsgaring volgens vaste jurisprudentie een spoedeisend belang heeft.
3. De voorzieningenrechter heeft verzoekster bij brief van 24 juni 2021 in de gelegenheid gesteld het gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen.
4. Verzoekster verwijst bij brief van 28 juni 2021 ter onderbouwing van haar stelling dat voor journalisten een spoedeisend belang een gegeven is naar wat E.J. Daalder hierover schrijft in zijn boek Handboek openbaarheid van bestuur en naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6725).
Het gaat hier volgens verzoekster om een onderwerp - coronavaccins en het contracteren door big pharma van openbare universiteiten - dat evident actueel is, mede gelet op de vele grotere en kleinere publieke kwesties rond inkoop en gebrek aan publieke controle tijdens coronatijd. Het is de taak van onderzoekjournalisten om het publiek daarover goed te kunnen informeren.
5. Anders dan door verzoekster is gesteld in haar nadere onderbouwing is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling dat journalisten per definitie een spoedeisend belang hebben in het algemeen belang van vrije nieuwsgaring. Er zijn immers ook journalisten die langlopend onderzoek doen naar niet spoedeisende onderwerpen. Ook de uitspraak waar verzoekster naar verwijst gaat in het kader van vergelijking niet op. Dit betrof een Wob-verzoek van een parlementair journalist die het verkiezingsproces volgde en ten behoeve van het publieke debat wilde publiceren voordat de verkiezingen plaatsvonden. Vanwege de naderende verkiezingen werd in die zaak een spoedeisend belang aangenomen. Een dergelijk spoedeisend belang ziet de voorzieningenrechter in deze zaak niet. De vaccins waar het in deze zaak om gaat zijn er al enige tijd, zijn al enige tijd geleden ingekocht door de Nederlandse autoriteiten en worden al een tijd toegediend. Verzoekster heeft niet aangegeven waarom het op dit moment belangrijk is dat er informatie wordt vrijgegeven tussen producent Janssen en een onderzoeksafdeling van de universiteit Leiden. De voorzieningenrechter kan daarom niet afleiden dat sprake is van een spoedeisend belang op grond waarvan een voorlopige voorziening zou moeten worden getroffen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekster gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
7. Verweerder heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en het volgende aan het besluit ten grondslag gelegd. Verweerder geeft aan dat de gevraagde documenten betrekking hebben op een onderzoek dat onder contract wordt verricht tussen de Nederlandse faciliteit voor electronenmicroscopie (NeCEN) en de farmaceut Janssen. NeCEN is een onderzoeksinstituut dat ressorteert onder de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Universiteit Leiden. De zoekslag op basis van het Wob-verzoek heeft opgeleverd een contract bij bijbehorende e-mails. Het NeCEN heeft in opdracht tegen betaling en ten behoeve van Janssen specifieke vertrouwelijke onderzoekswerkzaamheden verricht in het kader van de ontwikkeling van een coronavaccin door Janssen. Generieke informatie over de onderzoekswerkzaamheden die zijn verricht, zijn openbaar gemaakt op internet. De wetenschappelijke bevindingen van het onderzoek zijn gepubliceerd. Het onderzoek wordt niet wettelijk of bestuurlijk gereguleerd of aangestuurd. Het is daarom niet aan te merken als een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Voor zover het onderzoek wel als een bestuurlijke aangelegenheid zou moeten worden aangemerkt, weigert verweerder de informatie openbaar te maken op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder c en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob.
8. Verzoekster heeft in het verzoek om een voorlopige voorziening - kort gezegd - aangevoerd dat ten onrechte in het geheel geen documenten zijn verstrekt. Er is volgens verzoekster wel sprake van een bestuurlijke aangelegenheid, het gaat volgens haar om milieu-informatie zodat het begrip bestuurlijke aangelegenheid niet van belang is. De eventuele weigeringsgronden zijn relatief en moeten restrictief worden uitgelegd en het verzoek moet rechtstreeks aan artikel 10 EVRM worden getoetst.
9. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Verzoekster heeft bezwaren naar voren gebracht en verweerder zal hierop moeten reageren in een beslissing op bezwaar. Het kan zijn dat verzoekster gelijk krijgt in bezwaar, maar dat is dus niet evident. Verzoekster zal de behandeling van het bezwaar van verweerder moeten afwachten.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen.

11.De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt via rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.