In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een journalist die documenten wilde opvragen met betrekking tot de financiële interacties tussen de Universiteit Leiden en fabrikanten van coronavaccins. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C. Raat, had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, dat haar WOB-verzoek niet-ontvankelijk had verklaard. De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening 'onverwijlde spoed' vereist is, en dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wees erop dat niet alle journalisten automatisch een spoedeisend belang hebben en dat de situatie in deze zaak niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken waarin wel een spoedeisend belang werd aangenomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat verzoekster de uitkomst van haar bezwaar moest afwachten. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.