ECLI:NL:RBMNE:2021:3261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3467
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag en betalingsregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 20 juli 2021, staat de herziening van de kinderopvangtoeslag van eiseres over de jaren 2016 tot en met 2019 centraal. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar verzoek tot herziening van de kinderopvangtoeslag werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres, dat aanvankelijk was ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, en de inhoudelijke bezwaren tegen de herziening van de toeslagen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist. Ook het beroep tegen het eerste bestreden besluit wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder in het tweede bestreden besluit de eerdere beslissing had herzien. De rechtbank concludeert dat de berekening van de kinderopvangtoeslag door verweerder correct is en dat eiseres niet kan aantonen dat zij recht heeft op een volledige toekenning van de toeslagen. Eiseres had een betalingsregeling getroffen met de kinderopvanginstelling, maar de rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat zij tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van de kosten voor kinderopvang en de voorwaarden waaronder kinderopvangtoeslag kan worden toegekend. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: A. Pasma en N. Marienus).

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot herziening van haar kinderopvangtoeslag over 2016, 2017, 2018 en 2019 afgewezen.
Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 30 september 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
Met het besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres en is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres.
Met het besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 9 november 2020 herzien en is verder tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2021 online op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van eiseres om haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 tot en met 2019 te herzien. In eerste instantie is deze procedure gestart als een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Gedurende de procedure is hier de inhoudelijke discussie bijgekomen over de vraag of verweerder de toeslagen over de desbetreffende jaren op juiste wijze heeft herzien.
Het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar
2. Voor zover het beroep van eiseres nog ziet op het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar, verklaart de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk. Verweerder heeft op 9 november 2020 een beslissing op het bezwaar van eiseres genomen. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over het uitblijven van een beslissing. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder bij het uitblijven van een beslissing op bezwaar tegen de herziening van een definitieve vaststelling, waar het hier over gaat, geen dwangsom is verschuldigd [1] . Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in dat verband heeft moeten maken, omdat verweerder na de ingebrekestelling niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Nu dit deel van het beroep slechts betrekking heeft op de vraag of de wettelijke beslistermijn is overschreden, gaat het hier om een zaak van licht gewicht (wegingsfactor 0,5) [2] . De te vergoeden kosten van rechtsbijstand is daarom € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
Het beroep tegen bestreden besluit 1
3. Verder verklaart de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, ook niet-ontvankelijk. Met bestreden besluit 2 heeft verweerder bestreden besluit 1 herzien en is verder tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over bestreden besluit 1.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
4. In bestreden besluit 2 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres over de jaren 2016 tot en met 2019 herzien en opnieuw berekend. De kinderopvangtoeslag is als volgt vastgesteld:
2016: € 16.521,-
2017: € 17.401,-
2018: € 20.840,-
2019: € 13.733,-
Verweerder heeft de bedragen berekend op basis van de door eiseres gewerkte uren en de door haar gemaakte kosten voor kinderopvang. Volgens verweerder heeft eiseres over de jaren 2016 tot en met 2018 niet alle gemaakte kosten betaald. Over die jaren heeft verweerder een percentage van de toeslagen toegekend, welk percentage is gebaseerd op de wél betaalde kosten (evenredige toekenning). Over 2019 gaat verweerder er vanuit dat eiseres alle kosten heeft betaald.
5. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van de hoogte van de toeslagen. Volgens eiseres heeft zij recht op een volledige toekenning van de toeslagen en niet op een evenredige toekenning. Eiseres merkt op dat verweerder op een gegeven moment stopte met het verstrekken van een voorschot kinderopvangtoeslag. Zonder dit voorschot kon eiseres de kosten van de kinderopvang niet meer betalen. Zij heeft toen een betalingsregeling getroffen met de kinderopvanginstelling. Volgens eiseres kan haar daarom niet worden verweten dat zij niet tijdig alle kosten heeft betaald. Verder merkt eiseres op dat zij inmiddels alle openstaande kosten aan de kinderopvanginstelling heeft voldaan. Op de zitting verwijst eiseres nog naar een besluit van verweerder van 7 juni 2021, waarin haar compensatie is toegekend voor de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2018. Volgens eiseres zijn de daarin genoemde bedragen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag juist (en hoger) en moeten die worden gevolgd.
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de berekening van de kinderopvangtoeslag van verweerder in het bestreden besluit 2 over de jaren 2016 tot en met 2019 niet correct is.
6.1.
Bij de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag geldt als uitgangspunt dat de aanvrager de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna moet hebben voldaan. Dit volgt uit het doel en de strekking van de regeling van het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden. Een uitzondering hierop kan zijn de situatie dat er een betalingsregeling is getroffen met de kinderopvanginstelling over het betalen van de verschuldigde kosten. De betalingsregeling die in het dossier zit, laat volgens de rechtbank te veel ruimte open voor de conclusie dat eiseres in haar situatie tijdig alle kosten heeft voldaan. Uit brieven van de kinderopvanginstelling volgt dat is overeengekomen dat eiseres elke maand € 300,- moest betalen voor de opvang van haar twee kinderen (haar eigen bijdrage). Niet is gebleken welke betalingsachterstanden zij hierdoor opliep, om hoeveel het gaat en wanneer de openstaande bedragen terugbetaald moesten worden [3] . Daar komt bij dat niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit 2 nog niet alle kosten over de jaren 2016 tot en met 2018 had voldaan. In zoverre is dan ook geen sprake van het tijdig voldoen van de kosten [4] . De enkele stelling van eiseres ter zitting dat zij in april 2021 alle kosten heeft voldaan, maakt het bestreden besluit 2 niet onjuist. De stelling is niet onderbouwd. Ook heeft de gestelde betaling na het bestreden besluit 2 plaatsgevonden.
6.2.
De verwijzing van eiseres naar het besluit van 7 juni 2021, waarin aan haar compensatie is toegekend voor de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2018, kan haar ook niet baten. Allereerst is hiervoor van belang dat dit besluit is genomen na het bestreden besluit 2. Ook valt het compensatiebesluit buiten de omvang van deze procedure. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de hoogte van de in het compensatiebesluit genoemde kinderopvangtoeslag (in rij ‘d’) ook de hoogte zou moeten zijn van de door verweerder vastgestelde kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de berekening van de compensatie een andere berekening is dan die van de kinderopvangtoeslag. Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat als een definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag naar boven wordt bijgesteld, dit gevolgen kan hebben voor de toegekende compensatie [5] .
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Het is de rechtbank gebleken dat verweerder ruimhartig naar de zaak van eiseres heeft gekeken bij de beoordeling van de door eiseres betaalde kosten voor kinderopvang.
7. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
Het verzoek om schadevergoeding en een proceskostenveroordeling
8. Omdat de beroepen van eiseres niet slagen, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af. Om diezelfde reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar nietontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:78).
2.Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 3 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2148).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:716)
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:956).
5.Zie artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.