In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die op 26 mei 2020 achttien jaar werd, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong). Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen zou hebben. Verweerder stelde dat eiser in staat was om onder bepaalde voorwaarden te werken, maar dat hij niet beschikte over de basale werknemersvaardigheden die noodzakelijk zijn voor een Wajong-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Eiser stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had, terwijl verweerder meende dat er ontwikkelmogelijkheden waren. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser momenteel geen arbeidsvermogen heeft, niet is uitgesloten dat hij in de toekomst nog vaardigheden kan ontwikkelen die hem in staat stellen om te werken. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser (nog) niet als duurzaam kan worden gezien, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.