ECLI:NL:RBMNE:2021:3272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die op 26 mei 2020 achttien jaar werd, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong). Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen zou hebben. Verweerder stelde dat eiser in staat was om onder bepaalde voorwaarden te werken, maar dat hij niet beschikte over de basale werknemersvaardigheden die noodzakelijk zijn voor een Wajong-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Eiser stelde dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen had, terwijl verweerder meende dat er ontwikkelmogelijkheden waren. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser momenteel geen arbeidsvermogen heeft, niet is uitgesloten dat hij in de toekomst nog vaardigheden kan ontwikkelen die hem in staat stellen om te werken. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser (nog) niet als duurzaam kan worden gezien, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C.A. Stallen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en vergezeld door zijn vader [A] en zijn ambulant hulpverlener [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 26 mei 2020 achttien jaar geworden. Op 31 maart 2020 heeft eiser een beoordeling van zijn arbeidsvermogen aangevraagd. Vervolgens heeft eiser de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het bestreden besluit en het geschil
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser op de datum waar de aanvraag op ziet, de 18e verjaardag van eiser, geen arbeidsvermogen heeft. Eiser is volgens verweerder in staat om een uur aaneengesloten en vier uur verdeeld over een werkdag te werken. Ook kan hij taken verrichten, als deze maar niet te complex zijn en een duidelijke structuur en routine kennen. Eiser beschikt volgens verweerder echter niet over basale werknemersvaardigheden. Hierbij gaat het met name om het nakomen van afspraken met een werkgever. Om die reden heeft eiser geen arbeidsvermogen. Volgens verweerder kan eiser dat in de toekomst nog wel ontwikkelen. Hierdoor is het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser niet duurzaam en komt hij volgens verweerder niet voor een Wajong‑uitkering in aanmerking. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, zodat hij wel recht heeft op een Wajong-uitkering. De rechtbank zal aan de hand van wat eiser naar voren heeft gebracht, beoordelen of de conclusies van verweerder juist zijn geweest.
Het beoordelingskader
3. Op grond van de Wajong heeft iemand als jonggehandicapte recht op een uitkering als hij op de dag waarop hij achttien jaar wordt duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Het ‘Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten’ bepaalt dat iemand geen arbeidsvermogen heeft als hij:
  • geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
  • niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
  • niet een uur aaneengesloten kan werken; of
  • niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Deze criteria worden beoordeeld door een verzekeringsarts. De eerste twee criteria worden ook beoordeeld door een arbeidsdeskundige.
4. Voor het recht op een Wajong-uitkering moet verweerder dus beoordelen of (ten minste) een van de vier hierboven genoemde situaties zich voordoet. Is dat zo, dan ontbreekt het arbeidsvermogen. Verweerder moet daarna beoordelen of dat duurzaam is. Het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen betekent dat de mogelijkheden niet door medisch herstel, behandeling, begeleiding of door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren. Verweerder heeft een stappenplan ontwikkeld aan de hand waarvan beoordeeld wordt of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
5. Volgens het stappenplan moeten de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser kunnen ontwikkelen. Deze inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser aan de orde zijn op de datum in geding. Als de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, moet er een concrete onderbouwing worden gegeven die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling. De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 5 april 2018 [1] geoordeeld dat het voor een zorgvuldige en transparante besluitvorming nodig is dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige het stappenplan van het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
Beoordeling van het geschil
6. Partijen zijn het erover eens dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De rechtbank is het daarmee eens. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of eiser dit arbeidsvermogen nog kan ontwikkelen. Verweerder vindt van niet en heeft daarvoor de volgende onderbouwing gegeven.
7. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt, en dat is ook niet in geschil, dat er geen sprake is van een progressief ziektebeeld (stap 1). De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt vervolgens dat er geen behandelmogelijkheden zijn en dat een aantal bekwaamheden zich in de toekomst niet zullen ontwikkelen. Sommige punten kunnen volgens de verzekeringsarts echter nog wel ontwikkeld worden (stap 2) en daarom hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep conform stap 3 van het stappenplan in gezamenlijk overleg beoordeeld of het ontbreken van arbeidsvermogen van eiser duurzaam is. In deze laatste stap moeten zij onder andere beoordelen of er mogelijkheden zijn om de belastbaarheid te verbeteren, tot verdere ontwikkeling of tot toename van de bekwaamheden van eiser. Omdat eiser geen arbeidsvermogen heeft vanwege het ontbreken van basale werknemersvaardigheden, hebben zij zich geconcentreerd op de laatste twee punten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee op een zorgvuldige en transparante manier het stappenplan gevolgd.
8. In het kader van stap 3 hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat zijn praktische vaardigheden aan het ontwikkelen zijn en dat de verwachting is dat hij met de juiste begeleiding (onder andere door de activeringscoach en de ambulant begeleider) kleine stapjes vooruitgang zal laten zien. Ook zou leren lezen en schrijven mogelijk kunnen zijn. Zij baseren dit onder andere op de brief van de gedragsdeskundige van Reinaerde en het diagnostisch verslag van Reinaerde. Hoewel zij het niet waarschijnlijk vinden dat eiser regulier werk zal kunnen doen, is het met de juiste begeleiding wel denkbaar dat eiser via de dagbesteding uiteindelijk beschutte arbeid zal kunnen verrichten.
9. Eiser heeft daartegen ingebracht dat volgens Reinaerde dagbesteding het hoogst haalbare zou zijn. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit de informatie van Reinaerde. In het diagnostisch verslag van Reinaerde staat dat dagbesteding een mooie eerste stap is, waarbij eiser weer een goed dag-/nachtritme krijgt en een werkritme kan opbouwen. Als eerste stap is dagbesteding passend, maar in tegenstelling tot wat eiser aanvoert wordt in deze stukken niet uitgesloten dat hij de dagbesteding zal ontgroeien. Of het voor eiser mogelijk is om in de toekomst te werken wordt juist opengelaten. Eiser wordt daarbij geadviseerd om na te denken over zijn toekomstperspectief en over welke stappen daarvoor nodig zijn. Het klopt wat eiser aanvoert dat het diagnostisch verslag warm van toon is, maar dat zorgt er niet voor dat aan de inhoud van het verslag voorbij moet worden gegaan.
10. Ter zitting heeft de ambulant begeleider van eiser uitgelegd dat beschut werk volgens hem niet mogelijk is. Hij heeft echter ook toegelicht dat de dagbesteding van eiser er voor een deel op is gericht dat hij een zinvolle daginvulling heeft, maar dat het ook als doel heeft dat eiser zich verder ontwikkelt. Zijn ambulant begeleider noemde daarbij socialiseren, samenwerken met anderen en zelfvertrouwen als ontwikkelpunten. Dit is in lijn met wat verweerder als ontwikkelmogelijkheden ziet. Verweerder ziet het vergroten van zelfvertrouwen, het omgaan met onbekenden, het verbeteren van tussenmenselijke interactie en relaties als verbetermogelijkheden. Dit zou volgens verweerder kunnen leiden tot basale werknemersvaardigheden, aangezien hij met een dergelijke ontwikkeling ook beter in staat is om afspraken te maken met een werkgever en dat dat momenteel juist het grootste obstakel is voor eiser. Volgens verweerder zou eiser met de persoonlijke begeleiding die eiser nu krijgt van Reinaerde via de dagbesteding stapsgewijs kunnen doorgroeien naar beschut werk of een indicatie banenafspraak. De rechtbank kan dit volgen en vindt hier ook steun voor in de informatie van Reinaerde. Uit deze informatie blijkt dat grote stappen niet worden verwacht en dat eiser een bepaald plafond heeft. Begeleiding en ondersteuning zullen waarschijnlijk nodig blijven, maar ook de gedragsdeskundige en de auteurs van het diagnostisch verslag gaan uit van ontwikkelmogelijkheden. Verweerder heeft zich daarbij aan kunnen sluiten en heeft dat voldoende gemotiveerd gedaan.
11. Eiser heeft er daarnaast nog op gewezen dat uit de e-mail van de MEE-consulent blijkt dat hij een van de hoogste indicaties voor de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft en dat dagbesteding het meest passend is. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze e-mail steun voor het standpunt dat eiser op dit moment geen arbeidsvermogen heeft, maar dat is niet in geschil tussen partijen. De MEE-consulent laat zich echter niet uit over de eventuele ontwikkelmogelijkheden van eiser. Uit de e-mail kan daarom niet worden afgeleid dat eiser geen arbeidsvermogen meer kan ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor de Wlz-indicatie. De Wlz heeft een ander toetsingskader en een hoge indicatie binnen de Wlz betekent niet per se dat ontwikkeling is uitgesloten.
12. De rechtbank volgt daarom de conclusie van verweerder dat niet is uitgesloten dat eiser nog ontwikkelmogelijkheden heeft waardoor de nu ontbrekende basale werknemersvaardigheden nog kunnen ontstaan. Verweerder heeft de Wajong‑aanvraag van eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser (nog) niet als duurzaam kan worden gezien. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2021.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.