ECLI:NL:RBMNE:2021:3379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek inzake documenten onder de Advocatenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Orde van Advocaten Midden-Nederland. Eiser had op 18 november 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om bepaalde documenten openbaar te maken. Dit verzoek was gerelateerd aan een afwijzing van een goedkeuring voor een stage en patroon. De Raad van Orde heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de Wob niet van toepassing is op de gevraagde documenten, omdat deze onder de bijzondere regeling van de Advocatenwet vallen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Wob inderdaad niet van toepassing is op de documenten die verband houden met het toezicht op advocaten zoals geregeld in de Advocatenwet. De rechtbank heeft de lezing van de Raad van Orde gevolgd en geconcludeerd dat de Wob niet kan afdoen aan de goede werking van de Advocatenwet. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Hoogendoorn),
en

De Raad van Orde van Advocaten Midden-Nederland, verweerder

(gemachtigden: mr. G.J. Verduijn en mr. F.M. Haarmans).

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
In het besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Op 18 november 2019 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij verweerder om bepaalde stukken en informatie openbaar te maken. Dit verzoek houdt verband met het voornemen van verweerder tot afwijzing van een ingediend verzoek tot goedkeuring stage en beoogd patroon (beëdigingsverzoek) met betrekking tot het kantoor van eiser.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat de Wob niet van toepassing is op de door eiser gevraagde documenten. De Wob dient als openbaarmakingsregeling namelijk te wijken voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten en het tuchtrechtelijke systeem is een dergelijke bijzondere regeling. De door eiser gevraagde documenten hebben betrekking op het in de Advocatenwet geregelde toezicht en daarom is de Wob op deze documenten niet van toepassing. Verweerder verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] . Informatie over het aantal beëdigingen per jaar zijn verder openbaar gemaakt in de jaarverslagen van de Orde van Advocaten Midden-Nederland.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat de door hem gevraagde documenten niet, althans niet geheel, onder het bijzondere openbaarmakingsregeling valt, zoals bedoeld in de door verweerder genoemde rechtspraak van de ABRvS. Eiser heeft, anders dan verweerder stelt, niet gevraagd om tuchtrechtelijk relevante documenten, maar om documenten die – grotendeels – is uitgewisseld buiten het kader van een klacht en (mede) in verband met een beëdigingsverzoek. Volgens eiser bevat de Advocatenwet hiervoor geen bijzonder openbaarmakings- of geheimhoudingsregime. Een (beslissing op een) beëdigingsverzoek is geen tuchtrechtelijke maatregel, alleen al omdat het tuchtrechtelijke toezicht pas begint vanaf de beëdiging. Eiser stelt dat wanneer een deel van de documenten na het verzoek wellicht van belang is geworden voor tuchtklachten tussen dezelfde partijen het voorgaande niet anders maakt.
Het oordeel van de rechtbank
4. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. Het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten, het tuchtrechtelijke systeem en de wijze van geheimhouding en openbaarmaking van tuchtrechtelijke maatregelen is van dien aard dat het dient te worden aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, waarmee openbaarmaking van documenten die daarop betrekking hebben via de Wob niet verenigbaar is. [2]
5. De rechtbank volgt de lezing van verweerder dat de rechtspraak geen steun biedt voor de opvatting van eiser dat de Advocatenwet alleen als bijzondere regeling ten opzichte van de Wob heeft te gelden als het gaat om tuchtrechtelijke regels. De bijzondere regeling heeft naar vaste rechtspraak van de ABRvS betrekking op het in de Advocatenwet geregelde toezicht wat meer omvat dan alleen deze tuchtrechtelijke regels. De ABRvS heeft ook geoordeeld dat de regeling in de Advocatenwet een bijzondere regeling is met een uitputtend karakter. Eiser vraagt om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op (goedkeuring) van (een specifiek) beëdigingsverzoek(en) van advoca(a)t(en) betrekking hebbend op zijn kantoor en in zijn algemeenheid over nader genoemde periodes. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat het hier gaat om documenten die hij onder zich heeft uit hoofde van het in de Advocatenwet geregelde toezicht op advocaten. De verzoeken tot inschrijving en beëdiging als advocaat en het verzoek tot goedkeuring stage en patroon, vallen onder het wettelijk geregelde toezicht. De Wob is dus niet van toepassing.
Conclusie
6. Verweerder heeft het verzoek van eiser terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:186.
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1970 en van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:186.