ECLI:NL:RBMNE:2021:3381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van lening inburgering wegens ontbreken asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had verzocht om kwijtschelding van een lening die zij had afgesloten voor haar inburgering. Het primaire besluit van 14 februari 2020, waarin het verzoek om kwijtschelding werd afgewezen, werd door de Minister in het bestreden besluit van 15 juni 2020 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit inburgering (Bi). Eiseres heeft geen asielvergunning, wat een vereiste is voor het verkrijgen van kwijtschelding. De rechtbank heeft ook overwogen dat de argumenten van eiseres, waaronder haar beroep op artikel 14 van het EVRM en eerdere uitspraken van de ABRvS, niet opwegen tegen de wettelijke bepalingen die de kwijtschelding beperken tot asielgerechtigden.

De rechtbank concludeert dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het maken van onderscheid tussen asielgerechtigden en andere inburgeringsplichtigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding door de Minister bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.S. Bernard),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hummel).

Procesverloop

In het besluit van 14 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de schuld in het kader van inburgering afgewezen.
In het besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.
Bij brief van 26 februari 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar inburgeringstermijn is gestart op 19 februari 2016. Hierbij is vermeld dat cursusdeelname en het examen (het inburgeringstraject) geld kosten en dat bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geld kan worden geleend daarvoor.
2. Bij brief van 12 april 2017 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij een lening krijgt. Eiseres heeft een verzoek ingediend om kwijtschelding van de schuld conform artikel 4.13 van het Besluit inburgering (Bi).
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft het verzoek om kwijtschelding afgewezen omdat eiseres niet aan de eisen voor kwijtschelding voldoet zoals bedoeld in artikel 4.13 van het Bi. Eiseres heeft namelijk geen asielvergunning. Alleen voor asielgerechtigden bestaat de uitzondering dat zij in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding van de schuld, mits zij tijdig inburgeren.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat zij wel in aanmerking dient te komen voor kwijtschelding van de schuld. Zij heeft juist haar land van herkomst verlaten vanwege asielgerelateerde redenen. Aan eiseres is in een later stadium in Nederland een afhankelijk verblijfsrecht (afhankelijk verblijf bij haar kind) toegekend. Verder stelt eiseres dat verweerder in het bestreden besluit heeft verzuimd om adequaat te reageren op haar beroep op artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 november 2019 [1] en stelt dat de ABRvS heeft bepaald dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 4.13 van het Bi niet blijkt waarom de kwijtscheldingsregeling beperkt is tot asielgerechtigden en dat verweerder dit ook niet heeft toegelicht. Verder vindt eiseres het ook onduidelijk waarom er voor andere inburgeraars geen uitzondering is gemaakt, zoals bij asielgerechtigden.
Het wettelijk kader
5. Artikel 4.13, eerste lid, van het Bi bepaalt, samengevat weergegeven, dat de schuld op verzoek van de inburgeringsplichtige door de minister in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden.
Het derde lid van dit artikel bepaalt, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, ambtshalve volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend indien binnen de (verlengde) inburgeringstermijn is voldaan aan de inburgeringsplicht.
In artikel 4.1a, derde lid, van het Bi is bepaald dat inburgeringsplichtingen met een asielvergunning of die een verblijfsvergunning hebben voor verblijf bij een familie- of gezinslid dat een asielvergunning heeft, in aanmerking komen voor kwijtschelding van de schuld.
De inhoudelijke beoordeling
6. Niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kwijtschelding omdat zij niet de daarvoor vereiste verblijfsvergunning heeft. Zij heeft namelijk geen asielvergunning en is ook geen gezins- of familielid van iemand met een asielvergunning. Aan haar is een reguliere vergunning voor verblijf bij kind verleend.
De vraag is of er voor het onderscheid in behandeling tussen asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en de groep overige inburgeringsplichtigen een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
7. De uitspraak van de ABRvS van 13 november 2019 waar eiseres een beroep op doet, is achterhaald. De ABRvS heeft namelijk op 2 december 2020 opnieuw uitspraak gedaan over deze kwestie. [2] De ABRvS heeft in die uitspraak voor het genoemde onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig geacht. In die uitspraak ging het ook om een als asielzoeker in Nederland binnengekomen inburgeringsplichtige aan wie een reguliere vergunning is verleend. Voor de motivering dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het in artikel 4.13, derde lid, van het Bi gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is, volstaat de rechtbank met te verwijzen naar die uitspraak van de ABRvS.
8. Het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan niet slagen omdat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan beleidsregels. Ook kent het Bi geen hardheidsclausule waar eiseres een beroep op kan doen.
Conclusie
9. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de schuld in het kader van inburgering terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.