ECLI:NL:RBMNE:2021:3552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1035
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering en toeslag in verband met Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft eiser, die van 11 november 2019 tot 11 februari 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en toeslag ontving, zich per 25 november 2019 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aanvankelijk zijn aanvraag voor een Ziektewetuitkering afgewezen, maar dit besluit werd later herzien. Eiser kreeg met terugwerkende kracht per 25 november 2019 recht op een Ziektewetuitkering, wat leidde tot de beëindiging van zijn WW-uitkering. Het Uwv heeft vervolgens besloten om de WW-uitkering en toeslag over de periode van 25 november 2019 tot en met 10 februari 2020 te herzien en het teveel betaalde bedrag van € 2.479,07 terug te vorderen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2021 behandeld tijdens een digitale zitting. Eiser voerde aan dat hij redelijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte een WW-uitkering ontving, en dat de herziening in strijd was met de rechtszekerheid. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en naar beleidsregels van het Uwv. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had onderbouwd dat hij niet kon onderkennen dat zijn Ziektewetuitkering niet was verrekend met de WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de herziening en terugvordering rechtmatig waren, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier N.K. de Bruin. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1035
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft vanaf 11 november 2019 tot 11 februari 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en toeslag ontvangen.
2. Per 25 november 2019 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld. Het Uwv heeft eisers aanvraag om een Ziektewetuitkering afgewezen. Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. In het besluit van 18 mei 2020 heeft het Uwv eiser met terugwerkende kracht per 25 november 2019 alsnog voor een Ziektewetuitkering in aanmerking gebracht en daarbij gemeld dat de WW-uitkering per 25 november 2019 wordt beëindigd.
3. Bij besluit van 31 juli 2020 heeft het Uwv eisers WWuitkering en toeslag over de periode van 25 november 2019 tot en met 10 februari 2020 herzien en het teveel aan uitbetaalde WW-uitkering en toeslag van eiser teruggevorderd. Eiser moet een bedrag van bruto € 2.479,07 terugbetalen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 januari 2021 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de herziening en terugvordering in stand gelaten.
4. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Namens het Uwv is er een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 23 juli 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser en het Uwv hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan in de zaak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Standpunten eiser
5. Eiser heeft aangevoerd dat het hem redelijkerwijs niet duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij ten onrechte, of tot een te hoog bedrag aan WWuitkering en toeslag ontving. Op het moment dat eiser een WWuitkering toegekend kreeg had hij daar recht op. Eiser mocht er blind op vertrouwen dat het Uwv de Ziektewetuitkering bij toekenning daarvan verrekend had met de reeds aan eiser uitbetaalde WWuitkering en toeslag. Dat dit niet is gebeurd, is geheel aan het Uwv te wijten en had eiser gelet op zijn medische toestand niet kúnnen onderkennen. Herziening van de WWuitkering is volgens eiser in strijd met de rechtszekerheid. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3138. Ook beroept hij zich op artikel 3, derde lid van de ‘Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006’.
Tot slot had het Uwv van terugvordering moeten afzien, omdat sprake is van dringende redenen. Eiser heeft geen geld, de terugbetaling beheerst zijn leven, is een onaanvaardbare mentale belasting en slecht voor zijn gezondheid.
Herziening
6.1
In artikel 22a, eerste lid van de Werkloosheidswet is bepaald dat het Uwv de uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, moet herzien.
6.2
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat hem redelijkerwijs niet duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij ten onrechte, of tot een te hoog bedrag aan WWuitkering met toeslag ontving. In artikel 19, eerste lid en onder a van de Werkloosheidswet is bepaald dat iemand die een Ziektewetuitkering ontvangt geen recht heeft op een WW-uitkering. Eiser ontving op 25 november 2019 een WW-uitkering. In het besluit van 18 mei 2020 - naar aanleiding van een bezwaarprocedure die door eiser is gestart - is aan eiser alsnog per 25 november 2019 een Ziektewetuitkering toegekend en is een nabetaling gevolgd. In dat besluit van 18 mei 2020 staat vermeld dat eisers WWuitkering daarom per 25 november 2019 wordt beëindigd. Vervolgens is op de betaalspecificaties van de Ziektewetuitkering te zien dat de Ziektewetuitkering niet is verrekend met de reeds aan eiser uitbetaalde WWuitkering en toeslag.
6.3
Dat eiser vanwege zijn medische situatie niet kon onderkennen dat zijn Ziektewetuitkering niet was verrekend, heeft eiser niet onderbouwd. Dat eiser op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsongeschiktheid inmiddels voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in aanmerking is gebracht, is daarvoor onvoldoende. Eisers verwijzing naar artikel 3, derde lid van genoemde beleidsregels gaat dus niet op. Ook eisers verwijzing naar genoemde uitspraak van de CRvB van 19 september 2015 maakt dit oordeel niet anders. In die zaak had de betrokkene gelet op de gelijkstellingsbepaling van artikel 19, tweede lid van de Werkloosheidswet geen recht op een WWuitkering, omdat zijn aanvraag om een Ziektewetuitkering eerder was geweigerd wegens het plegen van een benadelingshandeling. Bij eiser is hiervan geen sprake.
Terugvordering
6.4
In artikel 36, eerste lid van de Werkloosheidswet is bepaald dat het Uwv de uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, ook moet terugvorderen. Alleen als daarvoor dringende redenen bestaan mag het Uwv van terugvordering afzien. Van dringende redenen is sprake als de herziening of terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties met zich meebrengt voor de betrokkene. Daarbij moet het gaan om een incidenteel geval, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is.
6.5
Eiser heeft niet onderbouwd dat hier sprake van zou zijn. De enkele stelling dat hij geen geld heeft en de terugbetaling hem mentaal belast, is hiervoor onvoldoende. Dat de herziening of terugvordering het gevolg is van een fout van het Uwv ziet op het
ontstaanvan de herziening en terugvordering en wordt daarom niet als dringende reden aangemerkt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1523.
Conclusie
7. Omdat de beroepsgronden van eiser geen van alle slagen krijgt hij geen gelijk in de zaak. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te komen. Dat kan op de manier zoals onderaan dit procesverbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.