ECLI:NL:RBMNE:2021:3593
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete inburgeringsplicht en de toepassing van Unierechtelijke beginselen
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2021, in de zaak tussen eiser en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werd een bestuurlijke boete van € 1.250,- opgelegd aan eiser omdat hij niet binnen de inburgeringstermijn had voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Eiser had van 26 februari 2015 tot 10 juni 2019 de tijd om in te burgeren, maar voldeed hier niet aan. Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de hoogte van de boete in strijd was met Unierechtelijke beginselen en artikel 14 van het EVRM, en dat hij verblijfsrecht ontleende aan artikel 20 van het VWEU. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete niet in strijd was met de aangevoerde beginselen en dat eiser geen verblijfsrecht had op basis van het VWEU. Ook werd geoordeeld dat verweerder in redelijkheid had kunnen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de boete niet gematigd hoefde te worden op grond van artikel 5:46 van de Awb, en verklaarde het beroep ongegrond.