10. Tussen partijen is niet in geschil of verweerder verstrekking van de naam en het telefoon van de betrokken ambtenaar heeft mogen weigeren. De rechtbank dient daarom alleen over de overige geweigerde drie zinnen te oordelen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het voordeel van geheimhouding uitvalt. De motivering in het besluit is daarvoor te algemeen. Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven, namelijk dat de gelakte zinnen een beleidsopvatting van de betrokken ambtenaar weergeven waarvan verweerder openbaarmaking schadelijk vindt voor het imago van de gemeente De Ronde Venen. Deze nadere motivering op zitting dekt voor de rechtbank het motiveringsgebrek.
12. Dit neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat de gehanteerde weigeringsgrond van artikel 11 Wob niet kan zien op eerste twee van de drie geweigerde zinnen. Op de zitting heeft verweerder in antwoord op de vraag van de rechtbank verklaard dat er in de zinnen geen sprake is van een verwevenheid tussen een feitelijke weergave en beleidsopvattingen, maar dat alle drie de zinnen beleidsopvattingen weergeven. De rechtbank is dit niet met verweerder eens. In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat de eerste twee geweigerde zinnen geen persoonlijke beleidsopvatting weergeven, maar een feitelijke weergave van een stand van zaken. Openbaarmaking van deze zinnen kan daarom niet worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Voor de derde zin kan deze weigeringsgrond naar het oordeel van de rechtbank wel worden gebruikt, omdat deze zin wel een persoonlijke beleidsopvatting bevat.
Conclusie
13. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is, welk gebrek in de beroepsprocedure is hersteld met een aanvullende motivering. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 12 is het bestreden besluit ook wat betreft dit onderdeel niet deugdelijk gemotiveerd.
14. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering op het bestreden besluit of door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit, daarbij rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om verdere vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.