Op 3 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoeker, die sinds 30 april 2020 opvang ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn opvang per 1 juni 2021. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van verzoeker een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het primaire besluit van de gemeente is geschorst. Hierdoor moet de gemeente verzoeker Wmo-opvang blijven verstrekken tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De gemeente had gesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er een redelijke kans van slagen is voor het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoeker vastgesteld op € 1.068,-, die door de gemeente moeten worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is.