ECLI:NL:RBMNE:2021:3727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/3288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan rechtsgeldige ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 maart 2021, wordt het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk behandeld. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag, en heeft daarom een beroep ingesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet rechtsgeldig in gebreke is gesteld, wat een voorwaarde is voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen.

Eiser heeft op 29 april 2020 een verzoek ingediend bij verweerder om inzage in zijn persoonsgegevens. Verweerder heeft echter aangegeven dat de identiteit van eiser niet kon worden vastgesteld op basis van het verzoek. Eiser heeft op 13 juni 2020 een tweede brief gestuurd, maar de rechtbank oordeelt dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling. De rechtbank stelt dat de brief onvoldoende duidelijkheid biedt over welke aanvraag het gaat en dat verweerder niet in gebreke is gesteld op een manier die voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser om deze reden niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en rechtsgeldige ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk, verweerder

(gemachtigde: T. Stroo).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft verweerder bij brief van 29 april 2020 verzocht om uitsluitsel te geven of er persoonsgegevens van hem bij verweerder worden verwerkt en om, wanneer dat het geval is, inzage te krijgen in die persoonsgegevens en in de overige informatie. Eiser heeft in beroep een track & trace-code overgelegd om de verzending van de brief op 29 april 2020 en de ontvangst door verweerder op 30 april 2020 aan te tonen. Op 13 juni 2020 heeft eiser verweerder nogmaals een brief gestuurd. Hierin staat, kort samengevat, dat verweerder wordt verzocht een besluit te nemen op de brief van 29 april 2020. Eiser stelt zich op het standpunt dat er niet tijdig is beslist en verzoekt verweerder voortvarend te werk te gaan.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat op basis van de inhoud van het verzoek van 29 april 2020 de identiteit van eiser niet vastgesteld kon worden. Verweerder heeft bij brief van 6 mei 2020 aan eiser laten weten dat pas na vaststelling van de identiteit van eiser inzicht kan worden gegeven in de eventuele gegevensverwerking. Aan eiser is verzocht om een afspraak te maken bij verweerder of via de website van verweerder informatie te verstrekken. Hierop heeft verweerder echter geen reactie ontvangen. Volgens verweerder is er dan ook sprake van een premature ingebrekestelling, die naar zijn aard geen ingebrekestelling is.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van eiser in de brief van 29 april 2020 betreft een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verweerder moet binnen een maand na ontvangst van het verzoek aan eiser informatie verstrekken over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Dat staat in artikel 12, derde lid, van de AVG. Indien dat niet (tijdig) gebeurt kan eiser een beroep wegens niet tijdig beslissen instellen en is verweerder mogelijk een dwangsom verschuldigd. Daarvoor is echter wel vereist dat eiser verweerder eerst in gebreke stelt.
6. Eiser heeft verweerder op 13 juni 2020 een brief gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, en 4:17, eerste lid, van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Uit de Awb en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een ingebrekestelling schriftelijk moet zijn en in beginsel vormvrij is. Daarbij is wel vereist dat duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [1]
8. De rechtbank oordeelt dat de brief van 13 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een zodanige ingebrekestelling. De ingebrekestelling is weliswaar schriftelijk gedaan, maar onvoldoende duidelijk is ten aanzien van welke aanvraag verweerder wordt verzocht “voortvarend te werk te gaan”. Een enkele verwijzing naar “mijn brief d.d. 29 april 2020” geeft verweerder onvoldoende duidelijkheid welke aanvraag is gedaan en welke beslissing wordt verlangd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder aan eiser de mogelijkheid heeft geboden de nodige informatie te verstrekken om de brief in behandeling te kunnen nemen. Gesteld noch gebleken is dat hierop door eiser is gereageerd.
9. Omdat de brief van 13 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling, is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Het beroepschrift kon daarom nog niet worden ingediend. De rechtbank zal het beroep van eiser om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
10. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291