ECLI:NL:RBMNE:2021:4053
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.103.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 29 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via videoverbinding op 7 mei 2021, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiser voerde aan dat niet alle stukken in bezwaar naar zijn gemachtigde waren gestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moest worden gelaten vanwege strijd met de goede procesorde.
Na beoordeling van de ingediende taxatiematrix en de toelichting van de taxateur, concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had ook andere argumenten aangevoerd over de vergelijkingsobjecten, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.