ECLI:NL:RBMNE:2021:4053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4526
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.103.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 29 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via videoverbinding op 7 mei 2021, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiser voerde aan dat niet alle stukken in bezwaar naar zijn gemachtigde waren gestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moest worden gelaten vanwege strijd met de goede procesorde.

Na beoordeling van de ingediende taxatiematrix en de toelichting van de taxateur, concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had ook andere argumenten aangevoerd over de vergelijkingsobjecten, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H. van Zelst)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 1.103.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een OZB-aanslag opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is via een videoverbinding behandeld op de zitting van 7 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [taxateur] .

Overwegingen

1. De woning is een in 1933 gebouwde 2-onder-1-kapwoning met een garage en twee dakkapellen. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 258 m2 en ligt op een kavel van 955 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 990.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank meewegen wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd.
5. Eiser voert allereerst aan dat niet alle stukken in bezwaar naar zijn gemachtigde zijn gezonden, ondanks het verzoek daartoe in het bezwaarschrift. Verweerder erkent dat dit het geval is, maar wijst erop dat op de hoorzitting niet meer naar de ontbrekende gegevens is gevraagd. De gemachtigde heeft dat niet betwist.
6. De rechtbank verwijst naar een recente overzichtsuitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank (5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890) over ontbrekende stukken in WOZ-zaken. In rechtsoverweging 14 van die uitspraak wordt de situatie besproken waarin vóór de hoorzitting om het toesturen van stukken is verzocht, maar bij de hoorzitting niet opnieuw wordt aangevoerd dat er nog informatie mist. In die situatie mag in beginsel worden aangenomen dat de belanghebbende de gevraagde stukken niet (meer) nodig heeft. Als in de beroepsfase alsnog gronden worden aangevoerd over deze missende stukken, dan oordeelt de rechtbank in beginsel dat het opnieuw aanvoeren van gronden die iemand eerder heeft laten vallen in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval van deze lijn af te wijken en laat deze beroepsgrond daarom vanwege strijd met een goede procesorde buiten beschouwing.
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. Eiser heeft zijn beroepsgrond over de ligging van de woning op de zitting ingetrokken.
10. Eiser heeft aangevoerd dat de referentieobjecten niet bruikbaar zijn. Hij wijst op de grote verschillen in kaveloppervlak en inhoud van de opstal. [adres 2] is bovendien ver buiten de peildatum verkocht, op 4 oktober 2017. De taxateur heeft toegelicht dat hij rekening heeft gehouden met de verschillen in kaveloppervlak en inhoud. Hij vindt de vergelijkingsobjecten wel vergelijkbaar. Mogelijk is [adres 3] minder goed bruikbaar, omdat die na de verkoop geheel gerenoveerd moest worden, maar ook zonder dat object is de waarde volgens de taxateur met de overige objecten afdoende onderbouwd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. Alle vier de objecten zijn 2-onder-1-kapwoningen met een vergelijkbaar bouwjaar, waarvan er drie in dezelfde straat liggen als de woning. In de matrix is rekening gehouden met de verschillen in kaveloppervlak en inhoud.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juli 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.