ECLI:NL:RBMNE:2021:425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/1952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 19 november 2019 was genomen. Dit bezwaar werd op 9 april 2020 ongegrond verklaard, waarna verzoekster in beroep ging. Op 22 december 2020 heeft verweerder echter medegedeeld dat het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard, waardoor verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft in een brief van 13 januari 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten in beroep, maar heeft opgemerkt dat verzoekster tijdens de bezwaarprocedure geen verzoek om proceskosten heeft ingediend.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskosten in beroep toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: C. Steijerwalt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 13 januari 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 19 november 2019 een besluit genomen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit op 9 april 2020 ongegrond verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 22 december 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 9 april 2020 en heeft het bezwaar tegen de beslissing van 19 november 2019 alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Bij brief van 13 januari 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij zich niet verzet tegen een veroordeling in de proceskosten in beroep. Verweerder heeft verder aangegeven dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure niet om vergoeding van proceskosten heeft verzocht en tijdens de bezwaarprocedure nog geen gemachtigde had, waardoor er geen proceshandelingen zijn geweest die tot vergoeding van proceskosten in bezwaar kunnen leiden.
5. De rechtbank wijst het verzoek ten aanzien van de proceskosten in beroep toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Verweerder wordt niet veroordeeld in de proceskosten in bezwaar.
6. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1).
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.