ECLI:NL:RBMNE:2021:4363
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 188.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 26 juli 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de WOZ-waarde beoordeeld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij verweerder de woning vergeleek met vier referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank constateerde dat er sprake was van gedateerde voorzieningen en achterstallig onderhoud, maar dat verweerder dit onvoldoende had meegewogen in de waardevaststelling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 175.000,- en bepaald dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moet worden verlaagd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,- en moet het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser worden vergoed.