ECLI:NL:RBMNE:2021:4396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/2100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van besluiten inzake huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak heeft eiser op 29 december 2020 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen om terug te komen van eerdere besluiten met betrekking tot huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2020. De besluiten waar het om gaat zijn gedateerd op 22 mei 2020 en 23 november 2020. Het primaire besluit van de Belastingdienst, dat op 11 februari 2021 werd genomen, wees het verzoek van eiser af. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, maar het bezwaar werd door de Belastingdienst ongegrond verklaard in het besluit van 24 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 behandeld via een beeldverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Belastingdienst terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van de eerder genomen besluiten. De rechtbank baseert zich op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waaruit blijkt dat de partner van eiser per 23 maart 2020 geen rechtmatig verblijf meer had. Dit rechtmatig verblijf is essentieel voor het recht op toeslagen. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op de gevraagde toeslagen en het kindgebonden budget, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2100
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.S. Bernard),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Noortmann).

Procesverloop

Op 29 december 2020 heeft eiser aan verweerder verzocht om terug te komen van de besluiten van 22 mei 2020 over de huurtoeslag en de zorgtoeslag over 2020, en van het besluit van 23 november 2020 over het kindgebonden budget over 2020.
In het besluit van 11 februari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
In het besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om terug te komen van de eerder genomen besluiten. Uit de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat code 98 op de partner van eiser van toepassing is per 23 maart 2020. Deze code betekent dat geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf. Verweerder mag dat in beginsel volgen [1] en er is ook niet gebleken dat die code onjuist is. Er is namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Alleen het instellen van een beroep of het verzoeken om een voorlopige voorziening is daarvoor niet voldoende. In het besluit op bezwaar van 23 maart 2020 stond vermeld dat de partner van eiser de behandeling van het beroep niet in Nederland mocht afwachten, en de voorlopige voorziening is afgewezen. Er is geen situatie dat de partner van eiser met toestemming in Nederland verbleef. Dat de partner van eiser toch de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mocht afwachten, is een beleidsmatige keuze van de IND, en dit is niet genoeg om rechtmatig verblijf op te leveren in de zin van de hiervoor genoemde bepaling. [2] Dit betekent dat in dit geval niet werd voldaan aan het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
3. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat er per 1 april 2020 geen recht bestaat op toeslag en kindgebonden budget voor eiser. Dat volgt uit artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Verweerder heeft geen ruimte voor afwijking van die bepaling. Verweerder heeft er ter zitting nog op gewezen dat eiser aan verweerder een betalingsregeling kan vragen voor zover de terugvordering betaald moet worden.
4. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier.
de griffier is verhinder om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:828.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 april 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2056.