In deze zaak heeft eiseres op 25 mei 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke op 11 juni 2020 werd toegekend. Echter, op 24 september 2020 trok verweerder deze toekenning in, omdat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen om een ingevuld formulier inkomstenopgave in te dienen. Eiseres diende op 6 december 2020 een nieuwe aanvraag in voor de uitkering over juli en augustus 2020, maar deze werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiseres.
De rechtbank heeft op 20 september 2021 geoordeeld dat verweerder niet heeft beoordeeld of er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de WW-uitkering konden rechtvaardigen. Dit was in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder op de zitting voldoende had gemotiveerd waarom er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag voldoende gemotiveerd was.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivatie bij besluiten van bestuursorganen, vooral in situaties waar nieuwe aanvragen worden gedaan na eerdere afwijzingen. De rechtbank bevestigde dat de omstandigheden voor eiseres niet waren veranderd en dat de eerdere afwijzing terecht was, ondanks de procedurele tekortkomingen van verweerder.