ECLI:NL:RBMNE:2021:4601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van een WW-uitkering en de aanvraag voor terugwerkende kracht

In deze zaak heeft eiseres op 25 mei 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke op 11 juni 2020 werd toegekend. Echter, op 24 september 2020 trok verweerder deze toekenning in, omdat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen om een ingevuld formulier inkomstenopgave in te dienen. Eiseres diende op 6 december 2020 een nieuwe aanvraag in voor de uitkering over juli en augustus 2020, maar deze werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiseres.

De rechtbank heeft op 20 september 2021 geoordeeld dat verweerder niet heeft beoordeeld of er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de WW-uitkering konden rechtvaardigen. Dit was in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder op de zitting voldoende had gemotiveerd waarom er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag voldoende gemotiveerd was.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivatie bij besluiten van bestuursorganen, vooral in situaties waar nieuwe aanvragen worden gedaan na eerdere afwijzingen. De rechtbank bevestigde dat de omstandigheden voor eiseres niet waren veranderd en dat de eerdere afwijzing terecht was, ondanks de procedurele tekortkomingen van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
Op 25 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet (WW-uitkering) ingediend.
1.2.
Op 11 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres vanaf 1 juni 2020 een WW-uitkering
toegekend.
1.3.
Met het besluit van 24 september 2020 heeft verweerder het besluit tot toekenning van
de WW-uitkering van eiseres per 1 juli 2020 ingetrokken, omdat hij niet kan vaststellen of eiseres hierop nog recht heeft. Verweerder heeft namelijk geen ingevuld formulier inkomstenopgave over de maand juli van haar ontvangen, terwijl hij daar in de brieven van
1 en 8 september 2020 om heeft verzocht.
1.4.
Op 6 december 2020 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend om alsnog een WW-
uitkering over de maanden juli en augustus 2020 te ontvangen.
1.5.
Met het besluit van 7 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder wederom
bepaald dat eiseres geen WW-uitkering uitbetaald krijgt over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020. Eiseres heeft namelijk niet binnen zes weken na het besluit van
24 september 2020 daartoe een aanvraag ingediend.
1.6.
Met het besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
ongegrond verklaard.
1.7.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021 door middel van
een Skype-verbinding. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres over de
periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020 geen recht heeft op uitbetaling van een WW-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vinden partijen?
3. Eiseres beroept zich op overmacht, omdat zij door een storing met DigiD niet in het
UWV-domein kwam. In dat verband geeft eiseres aan dat zij een nieuwe DigiD heeft aangevraagd, die zij in oktober 2020 ontving. Uiteindelijk kwam eiseres in het UWV-domein, maar het formulier was toen gesloten. Nadat eiseres hierover telefonisch contact met verweerder opnam, lukte het haar uiteindelijk om in december 2020 met terugwerkende kracht een WW-uitkering voor juli en augustus 2020 aan te vragen. Daarnaast voert eiseres aan dat zij aan verweerder heeft gevraagd of zij het formulier inkomstenopgave per brief of op andere wijze kon indienen. Dit was niet mogelijk, aldus eiseres. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat een medewerker van verweerder telefonisch aan haar heeft medegedeeld dat zij alle tijd had om de WW-uitkering met terugwerkende kracht aan te vragen.
4. Verweerder brengt daar tegenin dat hij in de brief van 1 september 2020 eiseres heeft
verzocht om het formulier inkomstenopgave voor de maand juli uiterlijk 7 september 2020 naar hem op te sturen. In de brief van 8 september 2020 heeft verweerder eiseres nogmaals de mogelijkheid geboden om het formulier inkomstenopgave voor de maand juli uiterlijk op
15 september 2020 naar hem op te sturen. Vervolgens heeft verweerder het besluit van
24 september 2020 genomen.
5. Op de zitting heeft verweerder nog gewezen op artikel 6 van de Beleidsregels schorsing,
opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels), waaruit volgt dat een WW-uitkering niet eerder wordt hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan.
Wat vindt de rechtbank?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres met haar nieuwe aanvraag op
6 december 2020 niet een ingevuld formulier inkomstenopgave heeft ingestuurd. Van een situatie als bedoeld in artikel 6 van de Beleidsregels, waarnaar verweerder verwijst, is dus geen sprake.
7. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres niet is opgekomen tegen het besluit van
24 september 2020. Met de aanvraag van 6 december 2020 vraagt eiseres aan verweerder om alsnog de WW-uitkering over de maanden juli en augustus uit te betalen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanvraag, gelet op de context en de strekking daarvan, gezien moet worden als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit van 24 september 2020. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat verweerder bevoegd is om een dergelijke aanvraag, als zijnde een nieuwe aanvraag, inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Verweerder mag er echter ook voor kiezen om op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag, als zijnde een herhaalde aanvraag, af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. [1] Aangezien verweerder in het primaire besluit de aanvraag afwijst onder verwijzing naar zijn eerdere besluit van 24 september 2020 concludeert de rechtbank dat verweerder heeft gekozen voor de laatste optie.
8. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat de bestuursrechter bij een herhaalde
aanvraag aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden dient te toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [2] Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit slechts heeft verwezen
naar het eerdere besluit van 24 september 2020. Verweerder heeft in het bestreden besluit het besluit van 24 september 2020 verdedigd en daarbij overwogen dat eiseres binnen zes weken na dit besluit bezwaar had moeten in dienen of alsnog het inlichtingenformulier had moeten opsturen. Verweerder heeft echter niet beoordeeld of er al dan niet sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Dat is in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Het beroep is daarom gegrond.
Wat is het gevolg hiervan?
10. Het besluit moet worden vernietigd. Onder de streep betekent dit echter niet dat eiseres
krijgt wat zij wil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder namelijk op de zitting alsnog toereikend gemotiveerd toegelicht waarom bij de herhaalde aanvraag van eiseres op
6 december 2020 geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het besluit van 24 september 2020. Verweerder geeft namelijk aan dat de situatie ten tijde van haar nieuwe aanvraag hetzelfde was als in september 2020, namelijk dat het eiseres niet lukte om het formulier inkomstenopgave via DigiD naar verweerder toe te sturen. De omstandigheden zijn dus gelijk gebleven, aangezien het eiseres om dezelfde logistieke redenen niet is gelukt aan haar verplichting te voldoen. De rechtbank is het met verweerder eens dat wat eiseres aanvoert geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn waarin verweerder aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
11. Het voorgaande leidt ertoe dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag van eiseres
om terug te komen van het eerdere besluit van 24 september 2020 uiteindelijk voldoende is gemotiveerd. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens
strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder op de zitting alsnog gemotiveerd heeft toegelicht waarom bij de herhaalde aanvraag van eiseres op 6 december 2020 geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het besluit van 24 september 2020.
13. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het
door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
20 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.Idem.