Overwegingen
1. Eiser woonde aan de [adres] in [woonplaats] . Op 18 september 2020 heeft de politie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de woning van eiser doorzocht. Van deze huiszoeking is onder meer een bestuurlijke rapportage van 29 september 2020 opgesteld, die aan partijen ter beschikking is gesteld. In de rapportage staat vermeld dat in de woning onder andere een zak met 301,98 gram hennep, een blauw zakje met wit poeder en een 1,5 liter fles met groene vloeistof zijn aangetroffen. Verder zijn een geldbedrag van € 12.005,-, bestaande uit in totaal 660 biljetten, een geldbedrag van € 624,93 aan muntgeld, een busje (vermoedelijk) pepperspray en munitie in de vorm van een kogelpatroon aangetroffen. Uit het rapport van bevindingen van de doorzoeking van 18 september 2020, opgemaakt door de politie, blijkt verder nog dat er in de woning meerdere telefoons, en messen in de kledingkast, zijn aangetroffen.
2. Verweerder heeft de woning direct gesloten voor de duur van drie maanden omdat er volgens verweerder sprake was van een ernstig geval. Verweerder leidde uit de bestuurlijke rapportage af dat er een handelshoeveelheid harddrugs en een handelshoeveelheid softdrugs in de woning is aangetroffen. Wanneer een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen volgt uit het beleid van verweerder dat dit per definitie wordt bestempeld als een ernstig geval. In die situatie wordt dan ook geen mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen alvorens tot sluiting wordt overgegaan.
3. Na het primaire besluit zijn verschillende aangetroffen stoffen getest. De uitslag van deze testen is dat de groene vloeistof een onbekende stof betrof, en het aangetroffen poeder 16,72 gram ketamine. Ketamine betreft geen middel op lijst I of II van de Opiumwet. Van de hennep was al eerder vastgesteld dat het hennep betrof.
4. Verweerder heeft het bezwaar tegen het primaire besluit vervolgens ongegrond verklaard. Volgens verweerder is er nog steeds sprake van een ernstig geval, ook al is niet gebleken dat er harddrugs in de woning lag. Immers staat wel vast dat er 301,98 gram hennep in de woning is aangetroffen, wat de gebruikershoeveelheid ruimschoots overschrijdt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit bestemd is voor eigen gebruik. Aan de hand van de indicatoren uit de Beleidsregels van de burgemeester van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent artikel 13b van de Opiumwet (Beleidsregels) ziet verweerder voldoende aanknopingspunten om dit als een ernstig geval te bestempelen. Verweerder wijst hierbij op de hoeveelheid en soort aangetroffen middelen, de mate waarin het pand betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is, de recidive en de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Verweerder legt hieraan ook onder meer ten grondslag dat er een anonieme melding is gedaan waarin staat dat eiser in verschillende soorten drugs handelt. Tot slot heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiser onevenredig in zijn persoonlijke belangen is getroffen door de sluiting van zijn woning.
5. Eiser voert aan dat verweerder niet gerechtigd was de woning direct te sluiten. Uit het primaire besluit volgt dat verweerder de woning heeft gesloten, en dit als een ernstige situatie heeft aangemerkt, vanwege de vermeende aanwezigheid van harddrugs. Later is echter gebleken dat er geen harddrugs is aangetroffen. Daardoor was er geen sprake meer van een ernstige situatie, en mocht verweerder de woning volgens zijn eigen beleid niet direct sluiten en is hem ten onrechte geen mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen. Verder betoogt eiser dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs. Er zijn immers geen goederen aangetroffen die daarop wijzen, zoals prijslijsten, administratie of weegschalen. Verder wijst eiser er op dat de melding waar de sluiting op is gebaseerd niet bleek te kloppen. De woning staat immers niet bekend als drugspand. Eiser stelt tevens dat hij door het bestreden besluit onevenredig zwaar is getroffen. Hij en zijn familie konden de woning gedurende de sluiting niet vrijelijk betreden. Eiser heeft onnodig hoge kosten gemaakt als gevolg van de sluiting. De huur moest worden doorbetaald terwijl er geen sprake was van woongenot, er zijn advocaatkosten gemaakt en eiser heeft reputatieschade geleden wat zal leiden tot inkomstenderving binnen zijn eigen bedrijf.
6. De periode van sluiting van de woning is inmiddels verlopen. Daarom komt de vraag op welk belang eiser bij deze procedure heeft. Eiser heeft hierover naar voren gebracht dat hij schade heeft geleden door de sluiting.
Wil eiser procesbelang kunnen ontlenen aan geleden schade dan moet deze schade conform vaste jurisprudentie wel enigszins aannemelijk zijn gemaakt. De gestelde schade ziet desgevraagd ter zitting verklaard onder meer op het Besluit van Kleurrijk wonen om de huurovereenkomst van eiser op te zeggen als gevolg van de woningsluiting. Hierdoor heeft eiser zijn woning verloren en schade geleden. De rechtbank is van oordeel dat uit dat wat ter zitting naar voren is gebracht niet ondubbelzinnig is gebleken dat eiser als gevolg van de onderhavige besluitvorming zijn woning is kwijtgeraakt. Nu dit evenwel niet kan worden uitgesloten is de rechtbank van oordeel dat als daarvan wordt uitgegaan het evident is dat schade is geleden en daarmee neemt de rechtbank - eiser het voordeel van de twijfel gunnend - procesbelang aan.
7. In artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is bepaald dat verweerder bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als er in woningen middelen als in de bij de Opiumwet behorende lijst I of lijst II worden verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt verweerder bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen en dient te bezien of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
8. Verweerder gaat op basis van de door hem gehanteerde beleidsregels over tot sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. In de Aanwijzing Opiumwet wordt ten aanzien van harddrugs een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram of meer beschouwd als een handelshoeveelheid en ten aanzien van softdrugs een hoeveelheid van meer dan 5 gram. In een dergelijk geval zal het vermoeden van handel in drugs voor verweerder in beginsel zijn aangetoond. Het is vervolgens aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de OW bevoegd om de woning te sluiten.
9. Volgens het in dit geval door verweerder vastgestelde beleid is het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding van de Opiumwet in een woning een waarschuwing wordt gegeven, tenzij sprake is van een ernstige situatie. Het beleid heeft als uitgangspunt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning per definitie wordt bestempeld als een ernstig geval. De ernst van de situatie bij de aanwezigheid van softdrugs zal worden beoordeeld aan de hand van indicatoren, dienend als hulpmiddel bij het bepalen van de ernst van de situatie.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit beleid niet onredelijk bevonden.
11. De rechtbank stelt vast dat de hoeveelheid softdrugs die in de woning is aangetroffen moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Eiser heeft de aanwezigheid hiervan in de woning, niet betwist. Dit betekent dat verweerder op grond van het beleid voornoemd aan de hand van de indicatoren dient te beoordelen of er sprake is van een ernstige situatie.
12. Dat verweerder niet gerechtigd was om de woning te sluiten omdat verweerder in het besluit op bezwaar van grondslag zou zijn gewisseld volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt hierover dat in het primaire besluit bij het stuk over wat is aangetroffen, ook de hennep genoemd staat. Tevens staat bij de grondslag beschreven welke hoeveelheid softdrugs wordt beschouwd als een handelshoeveelheid, dat hennep een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet is, en dat voor het toepassen van bestuursdwang in het kader van artikel 13b van de Opiumwet sprake moet zijn van de aanwezigheid van een middel als bedoeld in lijst I of II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het primaire besluit mede is gebaseerd op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs. De motivering van de vraag of er sprake is van een ernstige situatie is in het primaire besluit wel gebaseerd op de veronderstelling dat er harddrugs is aangetroffen. In het besluit op bezwaar vindt echter een volledige heroverweging plaats en in dat besluit heeft verweerder alsnog aan de hand van de indicatoren uit het beleid gemotiveerd dat sprake is van een ernstige situatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat enkel deze verandering in motivering niet maakt dat verweerder niet gerechtigd was de woning direct te sluiten.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit aan de hand van de indicatoren in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat er sprake is van een ernstige situatie. Verweerder heeft hierbij ten eerste mogen overwegen dat de hoeveelheid en soort aangetroffen middelen in het nadeel van eiser weegt. Verweerder heeft mogen aannemen dat de hoeveelheid hennep van 301,98 gram bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking, nu deze hoeveelheid de maximale gebruikershoeveelheid van 5 gram ruimschoots overschrijdt. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht om het tegendeel aannemelijk te maken. Dat de door eiser genoemde voorwerpen zoals prijslijsten, administratie of weegschalen niet aanwezig waren is daarvoor onvoldoende, omdat hiermee nog steeds niet wordt verklaard waarom eiser zo’n grote hoeveelheid hennep tot zijn beschikking had zonder dat dit bestemd zou zijn voor de verkoop. Verder heeft verweerder de aangetroffen ketamine mogen meenemen in de beoordeling of sprake is van een ernstig geval.
Ten tweede heeft verweerder als indicator volgens het beleid de mate waarin het pand betrokken is bij drugshandel of drugsbezit in het nadeel van eiser mogen meewegen. Verweerder heeft in dat kader relevant kunnen achten dat in de woning een grote hoeveelheid cash geld is aangetroffen. Eiser heeft in beroep voor een deel van dit geld een verklaring gegeven, door een bij de politie afgelegde getuigenverklaring te overleggen. Dit betreft echter een verklaring die is afgelegd na het nemen van het besluit op bezwaar waardoor verweerder daar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening mee heeft kunnen houden. Bovendien als al van deze verklaring dient te worden uitgegaan, omvat dit niet het hele bedrag aan contant geld dat is aangetroffen en geeft het in die zin slechts gedeeltelijk een verklaring voor de aanwezigheid van de hoeveelheid contant geld. Verweerder had dit dan ook mogen meewegen.
Ten derde heeft verweerder mogen stellen dat er sprake is van recidive. Uit de bestuurlijke rapportage volgt immers dat hij in 2019 is gedagvaard voor de handel in GHB. Daarnaast is hij in 2020 veroordeeld voor het voorhanden hebben van harddrugs. Voorts blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat eiser de laatste vijf jaar voor komt in politieregistraties waaronder aandachtvestigingen, verdachte situaties, handel in harddrugs, en daarnaast dat hij is gedagvaard voor smokkel, deelname aan een crimineel samenwerkingsverband en voor vuurwapenbezit. Verweerder heeft dit mogen meewegen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de mate van gevaar voor omwonenden in het nadeel van eiser heeft mogen wegen. De rechtbank vindt dit onderdeel wel onvoldoende gemotiveerd door verweerder. Verweerder heeft immers slechts overwogen dat dit gevaar bestaat als gevolg van de aanwezigheid van drugs. Dat vindt de rechtbank te kort door de bocht. De rechtbank ziet echter reden om dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser in 2020 is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie (WWM), en dat in de woning een kogelpatroon, pepperspray en messen (in de kledingkast) zijn aangetroffen. Los van de vraag of deze aangetroffen voorwerpen als wapens in de zin van de WWM kunnen worden gezien, zijn deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met de overige omstandigheden wel een aanwijzing dat er een risico voor het woon- en leefklimaat is. Verweerder had deze indicator dus mogen meewegen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aldus kunnen vaststellen dat sprake was van een ernstig situatie. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het beleid zoals dat door verweerder is opgesteld heeft verweerder dan in beginsel de bevoegdheid om de woning te sluiten. Als wordt uitgegaan van de bevoegdheid van verweerder ligt vervolgens ter beoordeling voor of verweerder in dit geval ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. Dit is overwogen in de overzichtsuitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de sluiting niet noodzakelijk was omdat de melding waarop de sluiting was gebaseerd niet bleek te kloppen. Niet gebleken is immers dat de sluiting enkel op de anonieme melding die later is overgelegd is gebaseerd en dat die melding niet blijkt te kloppen volgt niet uit het dossier. Verweerder heeft aan de sluiting de bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd en daaruit volgt dat eiser de laatste vijf jaar voor komt in politieregistraties waaronder aandachtvestigingen, verdachte situaties en handel in harddrugs, en dat hij is gedagvaard en veroordeeld voor onder meer opiumwetdelicten. Dit bezien in combinatie met de aangetroffen messen, pepperspray, een kogelpatroon en het geld en tevens in combinatie met de hoeveelheid aangetroffen softdrugs waarvoor geen verklaring is gegeven en de omstandigheid dat er ketamine is aangetroffen, heeft verweerder in deze concrete situatie sluiting noodzakelijk kunnen vinden om het woon- en leefklimaat te herstellen, direct omwonenden te beschermen en de openbare orde te herstellen.
16. De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat is aangevoerd ook niet is gebleken dat de sluiting onevenredig is. Eiser zat gedurende de sluiting gedetineerd en kon om die reden hoe dan ook geen woongenot uitoefenen. Dat zijn vriendin op dat moment ook niet in zijn woning kon is inherent aan het sluiten van een woning. Bovendien is gebleken dat er afspraken zijn gemaakt met de vriendin om spullen en post vanuit de woning te kunnen ophalen. Voor wat betreft de schade die eiser zegt te hebben geleden als gevolg van het politieoptreden in zijn huis, is het maar de vraag of dit het gevolg is van de woningsluiting, nu de politie de woning heeft doorzocht op strafrechtelijke gronden. Ook de reputatieschade die eiser zegt te hebben geleden kan (mede) het gevolg zijn van het strafrechtelijke traject. Bovendien is de gestelde schade in het geheel niet onderbouwd en daarmee ook niet onevenredig te achten.
17. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien was verweerder niet gehouden om eerst een zienswijze te vragen alvorens tot sluiting over te gaan.
18. De rechtbank concludeert dat verweerder de woning van eiser (direct) heeft mogen sluiten voor de duur van 3 maanden vanwege de ernst van de situatie. Hiertoe bestond een noodzaak, en de sluiting was niet onevenredig. Het beroep is dan ook ongegrond.
19. Vanwege het geconstateerde gebrek dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het griffierecht moet vergoeden.