ECLI:NL:RBMNE:2021:4775

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/974
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering wegens onjuiste optelling van ziekteperiodes

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O.H.G. Daane Bolier, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door R. van den Brink. Eiseres ontving vanaf 19 maart 2019 een Ziektewet (ZW)-uitkering, aansluitend op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Verweerder heeft op 22 augustus 2019 aan eiseres meegedeeld dat zij per 23 september 2019 geen uitkering meer zou ontvangen, omdat zij op 4 juli 2019 meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 januari 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 januari 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres de gelegenheid te geven leesbare kopieën van medische stukken over te leggen. Na verschillende schriftelijke uitwisselingen tussen partijen, heeft de rechtbank op 21 mei 2021 het onderzoek gesloten, maar dit later heropend. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 6 oktober 2021 geoordeeld dat verweerder de periodes van ziekte ten onrechte bij elkaar heeft opgeteld, waardoor de eerstejaars ZW-beoordeling te vroeg is uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,- en moet het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per
23 september 2019 geen uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW) omdat zij op
4 juli 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Bij besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2020 met behulp van Skype. Eiseres heeft deelgenomen aan de Skype-zitting, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld leesbare kopieën over te leggen van de medische stukken in het dossier.
Op 8 februari 2021 heeft eiseres een schriftelijke reactie ingediend met daarbij de kopieën van de medische stukken.
Verweerder heeft op 3 maart 2021 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Op 16 maart 2021 heeft eiseres meegedeeld dat zij haar medische gronden en haar verzoek om een deskundige te benoemen handhaaft. Ook heeft eiseres er in deze reactie op gewezen dat verweerder nog niet heeft gereageerd op het standpunt van eiseres dat ten onrechte een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) is uitgevoerd.
Bij brief van 16 april 2021 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of zij op een nadere zitting gehoord willen worden.
Verweerder heeft bij brief van 20 april 2021 toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting.
Eiseres heeft bij brief van 29 april 2021 te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een aanvullende zitting.
Bij brief van 21 mei 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 25 juni 2021 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het onderzoek wordt heropend.
Verweerder heeft op 1 juli 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
Eiseres heeft op 21 juli 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
Bij brief van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Bij brief van 24 augustus 2021 heeft verweerder toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting. Eiseres heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 19 maart 2019 een ZW-uitkering, aansluitend op een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO). In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiseres, gelet op haar beperkingen, niet geschikt is voor haar eigen werk (pedagogisch medewerker), maar dat zij met de door de arbeidsdeskundige geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom heeft verweerder de ZW-uitkering in het primaire besluit beëindigd per 23 september 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard omdat ook na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat eiseres met de geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en haar medische beperkingen zijn onderschat. Daarnaast zijn de geduide functies ongeschikt. Ook heeft verweerder te vroeg de eerstejaars ZW-beoordeling uitgevoerd, omdat verweerder ten onrechte een eerdere periode dat eiseres een ZW-uitkering kreeg heeft opgeteld bij haar huidige ZW-uitkering.
3. De rechtbank zal eerst de beroepsgrond van eiseres bespreken dat verweerder de periodes dat eiseres een ZW-uitkering kreeg, ten onrechte bij elkaar heeft opgeteld. Als deze grond slaagt, had verweerder namelijk geen eerstejaars ZW-beoordeling mogen doen.
3.1
In artikel 19aa, eerste lid, van de ZW is bepaald dat een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, alleen nog maar recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19; en
b. hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.2
Dat betekent dat pas na 52 weken een beoordeling op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW kan worden uitgevoerd. Als dat eerder gebeurt, wordt niet voldaan aan een van de in artikel 19aa van de ZW opgenomen voorwaarden om een beoordeling op grond van artikel 19aa van de ZW te kunnen uitvoeren. Het doen van een beoordeling op basis van drie geselecteerde functies in het eerste ziektejaar is daarom in strijd met de wet. [1]
3.3
In artikel 19aa, vierde lid, van de ZW is bepaald dat, voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, de tijdvakken van ongeschiktheid tot werken worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de WAZO wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
3.4
In het geval van eiseres zijn er twee verschillende ZW-periodes te onderscheiden, te weten: de periode 14 maart 2018 – 27 november 2018 en de periode 19 maart 2019 –
23 september 2019. Tussen deze twee ZW-periodes ontving eiseres een WAZO-uitkering. De ziekteoorzaak in de eerste ZW-periode is gelegen in de eerste bevalling (ruptuur) van eiseres. Dit blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 19 april 2018. Uit de medische rapportage van 16 november 2018 blijkt vervolgens dat eiseres vanaf
7 november 2018 niet meer arbeidsongeschikt is ten gevolge van de
eerstezwangerschap/bevalling, maar vanaf die datum arbeidsongeschikt is ten gevolge van de
tweedezwangerschap. Dat betekent dat eiseres tot 7 november 2018 arbeidsongeschikt was als gevolg een andere ziekteoorzaak dan in de periode vanaf 7 november 2018. Verweerder mocht daarom de periode tot 7 november 2018 niet meetellen bij het bepalen van het tijdvak van 52 weken. Dat – zoals verweerder in zijn reactie van 1 juli 2021 betoogt – de arbeidsongeschiktheid telkens gerelateerd is aan zwangerschaps-/bevallingsklachten, maakt dat niet anders. Het gaat immers om twee verschillende zwangerschappen. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 16 november 2018 niet voor niets onderscheid gemaakt tussen de arbeidsongeschiktheid als gevolg van de eerste zwangerschap/bevalling en de tweede zwangerschap. Uitgaande van 7 november 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, had verweerder de ZW-uitkering van eiseres niet mogen beëindigen per 23 september 2019 omdat zij op 4 juli 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd. Op die datum waren immers de 52 weken, vereist voor de toepassing van artikel 19aa, eerste lid van de ZW, nog niet verstreken.
4. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank alleen kan beslissen tot gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres en herroeping van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding dit zelf te doen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225 (r.o. 4.6.4)