In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde op 1 januari 2018 had vastgesteld op € 190.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was, onderbouwd met verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 9 maart 2021 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk had gemaakt. De rechtbank overwoog dat de verkoopprijzen van de door eiser genoemde vergelijkingsobjecten niet voldoende onderbouwd waren en dat de heffingsambtenaar zijn waardebepaling had onderbouwd met een taxatieoverzicht. Dit overzicht bevatte gegevens over vergelijkingsobjecten en was opgesteld door een taxateur. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde waarde van € 190.000 niet te hoog was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser werd niet in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.