Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaken tussen
[verzoeker 2], te [woonplaats 2] , verzoekers
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2021, zijn verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M. Wegerif, in beroep gegaan tegen besluiten van de korpschef van Politie. De primaire besluiten van 24 augustus 2017 hadden verzoekers een (gedeeltelijke) compensatie toegekend voor onvermijdelijk verzwarende werkzaamheden. Echter, in de bestreden besluiten van 10 en 15 januari 2018 werden de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Na wijziging van de bestreden besluiten op 17 maart en 11 mei 2020, waarbij verzoekers met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken werden toegekend, trokken verzoekers hun beroepen in, met het verzoek om vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen een zitting wenste en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overwoog dat op grond van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de verzoekers en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 748,-, met een wegingsfactor van 1, en verweerder is verplicht het door verzoekers betaalde griffierecht van € 340,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet en is openbaar gemaakt. Verzoekers zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.