ECLI:NL:RBMNE:2021:5002
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.H. Maas, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 203.000,- per 1 januari 2019. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 182.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 augustus 2021, waarbij de verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, een taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De taxatiematrix toonde aan dat de woning was vergeleken met vier referentiewoningen die recentelijk waren verkocht en die voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet overtuigend waren, vooral omdat hij tijdens de zitting enkele van zijn argumenten had ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de waarde op een juiste manier had onderbouwd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.