In het primaire besluit 1 heeft verweerder definitief de hoogte van de subsidie vastgesteld. De subsidie is vastgesteld op € 5.924,-. Dit bedrag is lager dan de € 16.593,- die verweerder aan eiseres heeft uitgekeerd als voorschot. In het primaire besluit 2 heeft verweerder bepaald dat eiseres € 10.669,- moet terug betalen. Tegen deze besluitvorming heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser in het bestreden besluit opgevat als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit 2. Het bezwaarschrift is uitsluitend beoordeeld aan de hand van het primaire besluit 2. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het bezwaarschrift in feite ook betrekking heeft op het primaire besluit 1, aangezien eiseres bezwaar maakt tegen de vaststelling. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaarschrift van eiseres niet uitsluitend is gericht tegen de verplichting tot terugbetaling uit het primaire besluit 2, maar ook tegen de vaststelling van de hoogte van de subsidie uit het primaire besluit 1. Door het bezwaarschrift niet te beoordelen als naar zijn strekking ook gericht tegen het primaire besluit 1, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel bepaalt dat verweerder op grond van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit uitvoert. Dat heeft verweerder niet gedaan door alleen het primaire besluit 2 te beoordelen. Dat betekent dat het beroep gegrond is.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven of dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien.
Het geschil
De rechtbank merkt op dat tijdens de zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag op de juiste manier is berekend. Partijen zijn het niet met elkaar eens over de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat de aanvraag van eiseres niet aangepast kon worden en of eiseres met het aanvraagformulier in de gelegenheid is geweest om een passende aanvraag in te dienen.
Beoordeling beroepsgronden
Eiseres voert aan dat bij het indienen van de aanvraag aan werkgevers, en daarmee aan eiseres, werd gevraagd om een tegemoetkoming aan te vragen voor de maanden waarin een omzetdaling werd verwacht. De maatregelen als gevolg van de uitbraak van het COVID-19-coronavirus gingen in op 15 maart 2020. De verwachte ingangsdatum van de omzetdaling kon hierdoor volgens eiseres niet voor 15 maart 2020 liggen. Op het aanvraagformulier kon alleen worden gekozen voor 1 maart 2020 of 1 april 2020. Vervolgens heeft eiseres geen andere mogelijkheid gezien dan te kiezen voor 1 april 2020. Een keuze voor 1 maart 2020 is volgens eiseres in strijd met de waarheid.
De rechtbank stelt voorop dat de NOW-1 een noodmaatregel is, die in het leven geroepen is in verband met de economische gevolgen van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van de pandemie van het COVID-19-coronavirus. De NOW-1 heeft als doel om met het toekennen van een subsidie het werkgevers mogelijk te maken om hun werknemers zoveel mogelijk in dienst te houden. Werkgevers kunnen op grond van de NOW-1 een subsidie ontvangen met als doel het tegemoetkomen in de betaling van loonkosten van de werknemers bij een plotseling sterk afnemende omzet. De NOW-1 is ook een regeling die is bedoeld om zo snel mogelijk zoveel mogelijk werkgevers te kunnen helpen. De NOW-1 is kort na de ingevoerde overheidsmaatregelen in werking getreden. Hoewel de regeling bedoeld is om zoveel mogelijk werkgevers snel te helpen, is ook onderkend dat het niet mogelijk zou zijn om alle werkgevers op een even goede manier te helpen. Hierbij is onder ogen gezien dat het verlenen van maatwerk per werkgever (nagenoeg) niet mogelijk is.
Op grond van artikel 4 van de NOW-1 kan de Minister aan een werkgever een subsidie verlenen over de loonsom van de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op grond van artikel 7. In dit artikel is bepaald dat voor de hoogte van de subsidie wordt gerekend met de loonsom van de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 en de omzetdaling in drie achtereenvolgende kalendermaanden binnen de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020. Volgens artikel 8, vierde lid, aanhef en onder c, van de NOW-1 kan de werkgever bij de aanvraag zelf bepalen welke drie kalendermaanden worden gekozen voor de berekening van de omzetdaling. Op grond van artikel 8, derde lid, van de NOW-1 kan een werkgever eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag indienen. Uit de uitspraak van 22 september 2021van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de werkgever zelf verantwoordelijk is voor het correct en volledig invullen van het aanvraagformulier. Een eenmaal ingediende aanvraag om een NOW-subsidie kan daarna in beginsel niet meer worden gewijzigd.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar aanvraag bewust de keuze heeft gemaakt voor de maanden april, mei en juni 2020 als maanden waarin het omzetverlies zich heeft voorgedaan. Een andere dag dan de eerste dag van een kalendermaand kon eiseres inderdaad niet kiezen als startdatum. Dit is een bewuste keuze geweest van de regelgever om werkgevers hiermee een mate van flexibiliteit te bieden bij het kiezen van de periode van de omzetdaling.Het kiezen van de eerste dag van een kalendermaand voor de omzetperiode is naar het oordeel van rechtbank in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder c, van de NOW-1. Het kiezen van 15 maart 2021 als startdatum voor de periode van de omzetdaling heeft namelijk tot gevolg dat de periode van omzetdaling geen betrekking heeft op drie maar op vier achtereenvolgende kalendermaanden. Dat eiseres achteraf bezien nadeel ondervindt van de gekozen startdatum kan de rechtbank niet tot een andere conclusie brengen, Het maken van de juiste keuze is een verantwoordelijkheid van eiseres, waarbij zij had kunnen betrekken dat omzetontwikkelingen in de regel per kalendermaand worden vastgesteld en zelden per dag, terwijl ook loonaangiftes voor de loonheffing in beginsel per kalendermaand plaatsvinden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de subsidie vastgesteld op basis van de door eiseres ingediende aanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte uitsluitend de bezwaren tegen het primaire besluit 2 heeft beoordeeld en niet ook de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1. Dat betekent dat het beroep gegrond is. Omdat verweerder het bezwaarschrift tegen zowel het primaire besluit 1 als het primaire besluit 2 ongegrond had moeten verklaren, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding aangezien er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.