ECLI:NL:RBMNE:2021:5087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming Kinderopvangtoeslag en peildatum in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 5 oktober 2021, is het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Financiën gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) waarin een tegemoetkoming van € 97,- was toegekend op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag (TKKO). Eiseres stelde dat zij recht had op een hogere tegemoetkoming, omdat zij in de relevante periode meer uren kinderopvang had afgenomen dan de SVB had geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de SVB de peildatum van 6 april 2020 had gehanteerd, wat in dit geval onevenredig nadeel voor eiseres opleverde. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een nabetaling van € 118,-, omdat de werkelijke opvanguren substantieel afweken van de geregistreerde uren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het bedrag van € 215,- als rechtmatige tegemoetkoming werd vastgesteld. Tevens werd de Minister van Financiën opgedragen het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: A. Pasma en mr. S.B. Dass).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primaire besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) namens verweerder aan eiseres op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO) een bedrag van € 97,- toegekend ter vergoeding van de eigen bijdrage die is betaald toen de kinderopvang gesloten was (de tegemoetkoming).
In het besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Op 4 januari 2019 heeft eiseres doorgegeven dat [A] met ingang van 1 januari 2019 24 uur per maand naar de buitenschoolse opvang bij kindercentrum [naam] gaat.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan eiseres een tegemoetkoming toegekend van € 97,-. Het gaat om een tegemoetkoming van de eigen bedrage over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Dit is de periode waarin de kinderopvang vanwege de coronamaatregelen was gesloten. Verweerder heeft de tegemoetkoming berekend aan de hand van de kinderopvanggegevens die op 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend en verwerkt waren. Daarbij is uitvoering gegeven aan artikel 5 van de TKKO. Verweerder heeft deze beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunten van partijen
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Volgens eiseres heeft zij recht op een hogere tegemoetkoming, omdat zij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 meer uren aan kinderopvang heeft afgenomen. Volgens eiseres komen de gegevens, die bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020 bekend waren, niet overeen met de werkelijkheid. In het systeem staat dat eiseres 24 uur per maand kinderopvang afneemt, terwijl het daadwerkelijke aantal 53,63 uur is. Als bewijs hiervoor heeft eiseres de facturen van de maanden april, mei en juni 2020 aan verweerder overgelegd. Eiseres stelt zij dat er, gelet op de brieven van het SVB, op mocht vertrouwen dat zij een tegemoetkoming zou ontvangen gebaseerd op de werkelijke opvangkosten en dat het vasthouden aan de peildatum in haar geval onevenredig uitpakt.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de juiste opvanguren zijn gebruikt bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming en dat er geen reden is om de berekening te herzien. Verweerder heeft uitgelegd dat de TKKO snel tot stand is gekomen en dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een peildatum om de vergoeding zo snel mogelijk te kunnen uitbetalen. In de brief van 17 april 2020 van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer [1] is toegelicht dat bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming 6 april 2020 als peildatum geldt en dat voor substantiële afwijkingen voor ouders een mogelijkheid wordt vormgegeven om herziening aan te vragen. Bij ministeriele regeling van 9 juni 2020 [2] is in artikel 4 bepaald dat de peildatum – kort gezegd – niet geldt voor ‘nieuwe’ kinderen, kinderen die nog niet bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend waren op 6 april 2020. Verweerder verwijst naar de uitspraak van 28 januari 2021 van de Centrale Raad van Beroep [3] (CRvB) waarin de hoger bestuursrechter een oordeel heeft gegeven over het hanteren van een peildatum in het kader van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). De CRvB heeft dit niet in strijd geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel omdat de verschafte informatie voorafgaande aan de toekenning van de tegemoetkoming generiek van aard was.
Oordeel van de rechtbank
5. In de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 juli 2021 [4] heeft de rechtbank overwogen dat artikel 5 van de TKKO een onevenredig nadeel oplevert als de tegemoetkoming substantieel afwijkt van het bedrag waar recht op zou bestaan als niet van de peildatum zou worden uitgegaan. In die gevallen heeft de rechtbank al overwogen dat artikel 5 buiten toepassing wordt gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat in de ministeriele regeling van 9 juni 2020 voor een te beperkte groep een mogelijkheid tot herziening is opengesteld. In de ministeriële regeling is alleen de mogelijkheid van herziening mogelijk gemaakt voor ouders van kinderen die op de peildatum nog helemaal niet bij verweerder bekend waren, terwijl de benadeling van andere ouders groter kan zijn dan van ouders die nog niet bij verweerder bekend waren. Daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat door de mogelijkheid van herziening alleen mogelijk te maken voor een beperkte groep ouders de staatssecretarissen geen gevolg hebben gegeven aan de gedane toezegging, waardoor het vertrouwensbeginsel is geschonden. De keuze om een snelle regeling te treffen vormt in het licht van het opgewekte vertrouwen een onvoldoende motivering. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom de uitspraak van de CRvB vergelijkbaar is met de onderhavige zaak in die zin dat deze van betekenis is voor de afdoening van deze zaak.
6. Niet in geschil is dat eiseres in de hier relevante periode 53,63 uren aan opvang heeft genoten en dat zij bij een tegemoetkoming op basis van deze uren recht zou hebben op een bedrag van € 215,-. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiseres sprake is van een substantiële afwijking. Door het hanteren van de peildatum loopt eiseres een bedrag van € 118,- mis. De ontvangst van het bedrag van € 97,- wijkt substantieel af van het bedrag van € 215,- waarop zij anders recht zou hebben gehad. Toepassing van artikel 5 van de TKKO levert dan ook onevenredig nadeel op voor eiseres.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank
ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen, omdat tussen partijen geen verschil van inzicht bestaat over de hoogte van de toekenning waar eiseres recht op heeft, als het juiste aantal uren basis zouden zijn voor de toekenning, namelijk € 215,-. Aan eiseres is al € 97,- toegekend, zodat zij nu nog recht heeft op een nabetaling van € 118,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De brief aan de Tweede Kamer van 17 april 2020, Kinderopvang en Covid-19: update noodopvang en compensatie eigen bijdrage ouders.
2.Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juni 2020, houdende nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, Staatscourant 2020, 31675.