ECLI:NL:RBMNE:2021:5307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4071
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot stopzetting voorschot WAO-uitkering en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres ontving vanaf 26 oktober 2001 een WAO-uitkering, maar kreeg per 1 september 2019 geen voorschot meer op haar uitkering. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat haar inkomsten zo hoog waren dat zij geen recht meer had op de uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De zitting vond plaats op 18 juni 2021 via Skype, waarbij eiseres in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar bezwaar in te dienen, ondanks haar claim dat zij niet genoeg tijd had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de termijn van vier weken, met een extra verlenging van twee weken, gebruikelijk was en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om een volledig bezwaar in te dienen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Uwv de WAO-uitkering van eiseres correct heeft beoordeeld op basis van artikel 44 van de WAO, dat bepaalt dat de uitkering niet wordt uitbetaald als het inkomen zodanig is dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%. De rechtbank concludeert dat de Uwv de uitkering terecht niet heeft uitbetaald, omdat het inkomen van eiseres hoger was dan haar maatmanloon, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheid van 0%.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: H. van Haaften).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 1 september 2019 geen voorschot meer krijgt op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 2 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 18 juni 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving vanaf 26 oktober 2001 een WAO-uitkering. Eiseres is op 16 november 2015 in dienst getreden bij [bedrijf 1] en aansluitend met ingang van 1 juni 2019 bij [bedrijf 2] . Op 6 september 2019 heeft verweerder de uitkering van eiseres gecontroleerd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de inkomsten van eiseres zo hoog zijn, dat zij geen recht meer heeft op de uitbetaling van haar WAO-uitkering.
Het oordeel van de rechtbank
Het indienen van bezwaar
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar geen kans heeft gegeven om een compleet bezwaar in te dienen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om gronden aan te voeren. Eiseres ontving slordige brieven van verweerder en had meer tijd nodig om gronden van bezwaar in te dienen.
4. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In het primaire besluit van 12 december 2019 heeft verweerder bepaald dat eiseres tot 24 januari 2020 de tijd gehad om bezwaar in te dienen. Deze termijn van vier weken in de bezwaarfase is gebruikelijk. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiseres daarna twee extra weken de tijd heeft gekregen om haar bezwaargronden in te dienen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om een volledig bezwaar in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitbetaling van het voorschot
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het Uwv haar heeft toegezegd dat als zij halve dagen zou werken, dat geen gevolgen zou hebben voor haar WAO-uitkering. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat haar WAO-uitkering al is verlaagd in december 2015.
6. In artikel 44 van de WAO is een bepaling opgenomen voor gevallen waarin een betrokkene recht heeft op een WAO-uitkering en tevens inkomsten uit arbeid heeft. Met toepassing van artikel 44 van de WAO heeft verweerder beoordeeld of de inkomsten van eiseres uit arbeid moeten leiden tot het wijzigen van de uitbetaling van de WAO-uitkering.
7. Volgens artikel 44 van de WAO wordt de uitkering niet uitbetaald, indien het inkomen zodanig is dat er niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
8. De rechtbank stelt voorop dat het bij de toepassing van artikel 44 van de WAO gaat om het korten op de WAO-uitkering zonder de uitkering direct definitief in te trekken of te herzien. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft in dat geval gehandhaafd, maar in verband met de genoten inkomsten wordt die uitkering niet uitbetaald.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de WAO-uitkering van eiseres heeft betaald als voorschot en telkens na afloop van een jaar de hoogte van de WAO-uitkering definitief heeft berekend, waarbij rekening wordt gehouden met de in deze periode genoten inkomsten. Verweerder is daarbij uitgegaan van de loongegevens van de werkgever die in de polisadministratie staan. Als het voorschot lager is geweest dan de definitieve uitkering, dan krijgt eiseres een nabetaling. Als het voorschot hoger is geweest, moet zij het te veel ontvangene terugbetalen.
10. Verweerder heeft zich gebaseerd op het sv-loon van € 1.986,66 voor de maand augustus 2019. Dit is vergeleken met het maatmanloon van € 1.833,50 (het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd). Het nieuwe inkomen van eiseres was dus hoger dan haar maatmanloon. Eiseres had dus over de maand augustus 2019 geen loonverlies en was theoretisch gezien dus 0% arbeidsongeschikt.
11. Eiseres betwist de door verweerder gemaakte berekening en het feit dat zij verdiensten had op zichzelf niet. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres het niet uitbetalen van haar WAO-uitkering in haar geval als onrechtvaardig ervaart, kan de rechtbank niet op die grond tot een vernietiging van dat besluit komen. Verweerder heeft namelijk een juiste toepassing gegeven aan de betreffende wettelijke bepalingen. Uit artikel 44 van de WAO volgt dat verweerder bij de verrekening uit moet gaan van het volledige SV-loon en dat die verrekening telkens per tijdvak plaatsvindt, aan de hand van de polisadministratie. Die bepalingen laten geen andere uitleg toe. De wetgever heeft verweerder geen ruimte gelaten om anders te beslissen. Omdat het loonverlies minder is dan 15% van het maatmaninkomen, is de WAO-uitkering dus conform artikel 44 van de WAO terecht niet uitbetaald door verweerder.
12. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stellingen dat het Uwv heeft toegezegd dat wanneer zij halve dagen zou werken, dit geen gevolgen zou hebben voor haar WAO-uitkering en dat haar uitkering in 2015 al verlaagd is. Verweerder heeft de verlaging van eiseres’ uitkering in 2015 ter zitting betwist. Verder heeft eiseres haar stelling dat verweerder een toezegging heeft gedaan niet nader onderbouwd. Daarnaast gaat het bij het vaststellen van de hoogte van iemands uitkering niet om het aantal uren dat iemand werkt, maar gaat het er om hoeveel iemand verdient met de werkzaamheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op de juiste wijze artikel 44 van de WAO heeft toegepast, waardoor de WAO-uitkering van eiseres terecht met ingang van 1 september 2019 niet tot uitbetaling komt.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.