ECLI:NL:RBMNE:2021:5365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/2838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig bekendmaken omgevingsvergunning gegrond; aanvraag valt binnen reikwijdte toverformule

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om de woning te gebruiken als burgerwoning, in afwijking van het bestemmingsplan dat de bestemming 'recreatie' voorschrijft. De aanvraag is op 29 maart 2021 ontvangen, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend omdat de beslistermijn is overschreden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en niet bekendgemaakt dat de vergunning van rechtswege is verleend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning.

De rechtbank heeft op 4 november 2021 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de aanvraag wel onder de reikwijdte van de afwijkingsbevoegdheid valt. De rechtbank concludeert dat verweerder niet tijdig heeft beslist en dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen twee weken de omgevingsvergunning bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank herroept het eerdere weigeringsbesluit en veroordeelt verweerder tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2838
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. Keur),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.T.E. Kemperman).

1.Inleiding

1.1
Eiser en zijn echtgenote zijn de eigenaren van de woning aan de [adres] te [plaats] , gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna ook: de woning). De woning was voorheen één van de twee bedrijfswoningen behorend bij recreatiepark ‘ [recreatiepark] ’ (het recreatiepark). Nadat het recreatiepark is overgenomen door een derde (met uitzondering van de woning), is de woning niet meer nodig als bedrijfswoning. Voor de woning geldt volgens het bestemmingsplan Buitengebied - Maarn (het bestemmingsplan) de bestemming ‘recreatie’. Eiser heeft om die reden een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om in afwijking van het bestemmingsplan de woning te gebruiken als burgerwoning.
1.2
Met de brief van 19 april 2021 heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag op 29 maart 2021 is ontvangen.
1.3
Met de brief van 4 juni 2021 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat niet tijdig is beslist op de aanvraag. Volgens eiser is de omgevingsvergunning daarom van rechtswege verleend. Eiser heeft verweerder verzocht om bekendmaking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
1.4
Met de brief van 14 juni 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet heeft bekendgemaakt.
1.5
Met het beroepschrift van 5 juli 2021 heeft eiser op grond van artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
1.6
Met het besluit van 6 juli 2021 (het weigeringsbesluit) heeft verweerder het verzoek om bekendmaking afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat het weigeringsbesluit wordt betrokken in het beroep.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig [A] , [functie] bij verweerder.

2.De standpunten

2.1
Niet ter discussie staat dat verweerder eerst achtereenvolgens moet beoordelen [1] of de omgevingsvergunning kan worden verleend:
1) op grond van een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid);
2) op grond van een afwijkingsbevoegdheid in het Besluit omgevingsrecht (buitenplanse afwijkingsbevoegdheid sub 2)
3) in andere gevallen, als de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (buitenplanse afwijkingsbevoegdheid sub 3).
Het standpunt van eiser2.2 Eiser heeft in de toelichting bij zijn aanvraag expliciet gevraagd om:
– een omgevingsvergunning op grond van artikel 22, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid [2] ), of
– een omgevingsvergunning via artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (buitenplanse afwijkingsbevoegdheid sub 2 [3] ).
Eiser stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend via de door hem genoemde afwijkingsbevoegdheden. In beide gevallen is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Volgens eiser heeft verweerder niet tijdig beslist op zijn aanvraag, zodat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Eiser vindt dat verweerder de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet tijdig heeft bekendgemaakt.
Het standpunt van verweerder
2.3
Verweerder is van mening dat de omgevingsvergunning niet kan worden verleend via de door eiser genoemde afwijkingsbevoegdheden. Verweerder vindt dat de aanvraag moet worden beoordeeld via de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid sub 3 [4] , waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. De wettelijke beslistermijn van de uitgebreide voorbereidingsprocedure was nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling. Verweerder vindt dat eiser geen recht heeft op een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder hoefde geen omgevingsvergunning bekend te maken.

3.De beoordelingHet beoordelingskader

3.1
De rechtbank stelt voorop dat uit de lijn zoals neergelegd in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] (de Afdeling) het volgende beoordelingskader volgt:
Het bestuursorgaan moet na ontvangst van een aanvraag om omgevingsvergunning tijdig bezien welke procedure daarop ingevolge de Wabo van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Dit betekent dat als de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat de aangevraagde activiteit binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid valt, maar niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, uit artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Daarbij is niet van belang of de aangevraagde activiteit voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid. In dit verband moet de reikwijdte van de bevoegdheid om binnenplans van het bestemmingsplan af te wijken voor een project dus worden onderscheiden van de voorwaarden om toepassing te geven aan de bevoegdheid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [6] bestaat na afloop van de volgens de reguliere voorbereidingsprocedure geldende beslistermijn geen mogelijkheid meer om te besluiten of aan die voorwaarden is voldaan. Het voorgaande is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever om tijdige besluitvorming door de bevoegde gezagen te bevorderen (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 30844, nr. 3, blz. 34-36).
3.2
Uit het beoordelingskader volgt dat de rechtbank in deze zaak de volgende vragen moet beantwoorden:
- valt de aangevraagde activiteit onder de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid? Zo nee: valt de aangevraagde activiteit onder de reikwijdte van de in het Besluit omgevingsrecht gegeven afwijkingsbevoegdheid?
- is de reguliere of de uitgebreide procedure van toepassing?
- is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
De rechtbank zal deze vragen achtereenvolgens bespreken.
Valt de aangevraagde activiteit onder de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid?
3.3
De afwijkingsbevoegdheid staat in artikel 22, (eerste en) vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan:
1. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.(..)5. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.3.3 Verweerder vindt dat de aanvraag niet onder die afwijkingsbevoegdheid valt, omdat er geen sprake is van een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Volgens verweerder kan de woning, als deze niet meer nodig is als bedrijfswoning, ook worden gebruikt als recreatiewoning. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder zo, dat de tekst ‘indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd’ niet moet worden aangemerkt als voorwaarde, maar dat daarmee de reikwijdte van de afwijkingsbevoegdheid wordt aangegeven.
3.4
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder niet. De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag wel onder de reikwijdte van de afwijkingsbevoegdheid valt en dat de door verweerder genoemde tekst moet worden aangemerkt als voorwaarde om toepassing te kunnen geven aan de afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank vindt steun voor dat oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013 [7] , waarin een tekstueel gelijke afwijkingsbevoegdheid (die ook wel toverformule wordt genoemd) ter beoordeling voor lag. De verwijzing van verweerder op de zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014 [8] gaat in dit geval niet op. In die uitspraak ging het om een last onder bestuursdwang waarin het college in het kader van concreet zich op legalisatie geconstateerd had dat de overtreding niet gelegaliseerd kon worden via de toverformule. In het geval van eiser is er een aanvraag ingediend waarop verweerder niet binnen de beslistermijn zou hebben beslist. De rechtbank concludeert dat verweerder de omgevingsvergunning kan verlenen via artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo.
Is de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing?3.5 Nu verweerder de omgevingsvergunning kan verlenen via artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing van §3.2 van de Wabo.
Is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?3.6 Volgens artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo, had verweerder binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag op de aanvraag moeten beslissen. Het weigeringsbesluit is echter niet binnen die termijn genomen. Verweerder heeft de beslistermijn niet verlengd en de beslistermijn is ook niet opgeschort. Dat betekent dat verweerder niet op tijd op de aanvraag heeft beslist. Volgens artikel 4:20b van de Awb is de omgevingsvergunning dan van rechtswege verleend. De rechtbank merkt op dat verweerder na afloop van de beslistermijn geen mogelijkheid meer heeft om te besluiten of aan de voorwaarden is voldaan.
Conclusie
3.7
De beroepsgrond slaagt en bespreking van de overige beroepsgronden is niet meer nodig. Het beroep is gegrond. Verweerder moet binnen twee weken na verzending van de uitspraak de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekendmaken. De rechtbank bepaalt op grond van de artikelen 8:55f, tweede lid en 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100.- per dag, met een maximum van € 15.000,-
3.8
Het weigeringsbesluit en het daartegen gerichte bezwaar zal ook niet meer beoordeeld worden, omdat in dat besluit door verweerder wordt toegelicht waarom de aanvraag niet onder de door eiser genoemde afwijkingsbevoegdheden valt. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat verweerder niet meer bevoegd is deze beoordeling te maken na het verstrijken van de beslistermijn. Het weigeringsbesluit zal worden herroepen.
Verbeurde dwangsom3.9 Eiser heeft verzocht om op grond van artikel 8:55c van de Awb de van rechtswege verbeurde dwangsom vast te stellen, omdat de van rechtswege verleende omgevingsvergunning nog niet is bekendgemaakt.
3.1
De rechtbank is in rechtsoverweging 3.6 tot de conclusie gekomen dat eiser recht heeft op een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De ingebrekestelling is ingediend nadat de beslistermijn is verstreken en twee weken nadat omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, de ingebrekestelling is dus niet prematuur. Verweerder heeft na de ingebrekestelling niet de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend gemaakt. Tijdens de behandeling op de zitting bij de rechtbank waren er al 42 dagen voorbij sinds de ingebrekestelling en zonder dat de van rechtswege verleende omgevingsvergunning is bekendgemaakt. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 4:20d en artikel 4:20c, in samenhang gelezen met artikel 4:17 van de Awb aan eiser de maximale dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-.
Griffierecht en proceskosten
3.11
Verweerder moet aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
3.12
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend: de bijstand door een gemachtigde bedraagt 2 punten (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift met een waarde van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2021 gegrond en herroept het besluit van 6 juli 2021;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen bekend te maken dat een omgevingsvergunning van rechtswege aan eiser is verleend;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor bedoelde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,-bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de hoogte van de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna ook: Wabo)
2.Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo.
4.Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo.
5.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, rechtsoverweging 2.2., ECLI:NL:RVS:376.
6.In de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:BZ1684.