ECLI:NL:RBMNE:2021:5368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzame arbeidsongeschiktheid van een eiseres met een IVA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een IVA-uitkering claimt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die als dierenverzorgster werkte, meldde zich op 18 juni 2012 ziek en kreeg in 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op basis van de Wet WIA, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2019, op verzoek van haar werkgever, bleef de arbeidsongeschiktheid ongewijzigd. Eiseres maakte bezwaar tegen het besluit van het UWV, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

De rechtbank behandelde de zaak op 19 mei 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank schorste het onderzoek om het UWV de gelegenheid te geven om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid nader te motiveren. Eiseres stelde dat haar situatie sinds 2014 onveranderd was en dat zij lijdt aan complexe psychische aandoeningen, waaronder PTSS en een persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts van het UWV stelde echter dat er behandelmogelijkheden waren die tot verbetering konden leiden.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd waarom de behandeling bij Psytrec tot een significante verbetering van de belastbaarheid zou leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiseres in haar formele bezwaar gelijk kreeg, maar niet in de inhoudelijke zaak. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. A. Yüksel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres werkte als dierenverzorgster bij [werkgever] voor gemiddeld 36,11 uur per week. Op 18 juni 2012 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft verweerder aan eiseres per 16 juni 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres is in 2015 en 2018 door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt beoordeeld, waarbij er volgens de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De werkgever van eiseres heeft op 6 december 2019 verweerder verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Er heeft vervolgens een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het besluit van
13 februari 2020 (het primaire besluit). In dit besluit heeft verweerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet wijzigt. Eiseres wordt nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2021 met behulp van een Skype-verbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting is vervolgens geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nader te motiveren of er al dan niet sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Na reacties van partijen heeft de rechtbank op 3 september 2021 het onderzoek gesloten.

Waar gaat het in deze zaak over?

1. Iemand die tussen de 80% en 100% arbeidsongeschikt is, is ‘volledig’ arbeidsongeschikt. Verweerder moet dan beoordelen of deze persoon ook ‘duurzaam’ arbeidsongeschikt is. Duurzaam houdt in dat iemands ziekte naar verwachting niet zal verbeteren. Als dat het geval is, heeft iemand recht op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA).
2. Partijen zijn het met elkaar eens dat eiseres per 6 december 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Eiseres vindt van wel en stelt dat verweerder aan haar een IVA-uitkering had moeten toekennen. Verweerder vindt van niet, omdat eiseres in behandeling gaat bij Psytrec. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep
mr. drs. W. Ebbelaar is de verwachting dat de belastbaarheid van eiseres na het afronden van deze behandeling, met daarna een nabehandeling in een revalidatiecentrum, binnen een jaar zal verbeteren.

Wat is het beoordelingskader?

3. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op het gebied van sociale zekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren. De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is daarvoor onvoldoende. De inschatting van de kans op herstel moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiseres aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor eiseres. [1]

Wat vindt de rechtbank?

4. Eiseres stelt dat zij al sinds 2014 voor 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid is en er sindsdien geen wijziging in haar medische situatie heeft plaatsgevonden. Eiseres kampt met een (gecompliceerde) PTSS, persoonlijkheidsstoornis, verlaagd IQ en een manische depressie. Zij heeft eerder EMDR-behandelingen bij de GGZ gehad, maar die hebben volgens haar onvoldoende geholpen. De laatste sessie was in oktober 2019. Eiseres krijgt een nieuwe intensieve behandeling bij Psytrec, waarvan volgens eiseres nog niet duidelijk is of en welk effect dit op haar mentale belastbaarheid zal hebben. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de behandeling bij Psytrec zelf heeft aangevraagd om verlichting in haar leven te krijgen, maar dat dit niet wil zeggen dat zij beter zal worden. Zij hoopt dat zij na de behandeling bij Psytrec in staat zal zijn om een paar uur uit haar bed te kunnen komen om wat rond te wandelen. Volgens eiseres is dat ook het maximaal haalbare en zij ziet deze behandeling als haar laatste strohalm. Eiseres is dan ook van mening dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de behandeling bij Psytrec tot een verbetering van haar belastbaarheid zou kunnen leiden.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich in het rapport van 8 oktober 2020 op het standpunt dat in de beroepsgroep bekend is dat behandeling bij Psytrec kan leiden tot een drastische verbetering van de psychische belastbaarheid in positieve zin. Uit informatie van de huisarts van 28 september 2020 blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat na afronding van het traject bij Psytrec en de nabehandeling er ruimte is voor het volgen van een traject in een revalidatiecentrum. Een en ander zal ook leiden tot toename van de fysieke belastbaarheid, hoewel hier in het verleden nooit beperkingen voor zijn aangenomen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering onvoldoende concreet is onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel bestond. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de beroepsgroep bekend is dat behandeling bij Psytrec kan leiden tot een drastische verbetering van de psychische belastbaarheid in positieve zin, is een te algemene overweging en is te weinig toegespitst op de specifieke gezondheidssituatie van eiseres. Gelet op voornoemde vaste rechtspraak van de CRvB rust in een situatie als deze op verweerder de last om aannemelijk te maken dat in het concrete geval van eiseres een nieuwe behandeling (hoogst)waarschijnlijk zal leiden tot een meer dan geringe verbetering van de belastbaarheid. Een onderbouwing is vereist die ziet op het mogelijke resultaat van dat behandeltraject. De beroepsgrond slaagt. Dit volgt ook uit het verkort proces-verbaal naar aanleiding van de zitting. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. Gelet hierop en op wat verder tijdens de zitting is besproken, heeft de verzekeringsarts op 29 juni 2021 een aanvullend rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft bij haar standpunt dat op de beoordelingsdatum 6 december 2019 nog geen sprake was van duurzame arbeidsbeperkingen. De rechtbank zal beoordelen of er aanleiding is om het geschil definitief te beslechten. Daarvoor moet worden bezien of met het aanvullend rapport nu wel voldoende inzichtelijk is gemotiveerd waarom de volledige arbeidsongeschiktheid op 6 december 2019 niet duurzaam is.
8. De rechtbank vindt van wel en geeft hiervoor de volgende redenen. In het aanvullend rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de behandelingen in het verleden een aantal keren door omstandigheden zijn gefrustreerd, bijvoorbeeld een opname bij Altrecht. De intensieve behandeling bij Psytrec van twee maal vier dagen zal gericht zijn op de PTSS. Het gevolg van deze behandeling en de nabehandeling bij Molemann zal zijn dat de PTSS-klachten, waaronder de herbelevingen, zullen afnemen dan wel in ernst zullen afnemen en hanteerbaar worden. Een en ander zal ook een positieve invloed op de lichamelijke klachten hebben, een afname of verdwijnen van vermoeidheid en pijn in alle spieren. Eiseres zal dan geen ondersteuning meer nodig hebben vanuit de WMO en Kwintes. Na afronding van het natraject zal eiseres weer de regie hebben over haar leven. Vervolgens zal eiseres in staat zijn een revalidatietraject te volgen vanwege de lichamelijke klachten die voor een deel kunnen worden toegeschreven aan deconditionering. Deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen verwachting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebaseerd op de medische situatie van eiseres die gold op 6 december 2019. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in haar standpunt dat verbetering van de belastbaarheid door behandeling van de klachten zal kunnen optreden.
De stelling van eiseres dat vanuit Psytrec is gesteld dat de kans op herstel nihil zal zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd.
9. Ook de reactie van eiseres van 14 juli 2021 op het aanvullend rapport van 29 juni 2021 laat de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In deze reactie stelt eiseres dat de eerdere EMDR-behandelingen ook waren gericht op haar PTSS. Mede gelet op de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaar van de GGZ over het al doorlopen behandeltraject en over de behandelresultaten, acht de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het behandelverloop grillig is geweest voldoende onderbouwd. Verder stelt eiseres dat zij van Molemann te horen heeft gekregen dat zij daar niet terecht kan voor de nabehandeling, omdat zij daar al eerder is behandeld en zij verder geen behandelmogelijkheden meer voor eiseres zien. Ook deze grond slaagt niet. Nog los van het feit dat eiseres deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd, is het moment van de nabehandeling op de beoordelingsdatum 6 december 2019 nog niet aangebroken. De eerste stap is de behandeling bij Psytrec. En ook al zou het wel zo zijn dat eiseres niet bij Molemann terecht kan, nergens blijkt uit dat de nabehandeling niet bij een andere instelling kan worden gevolgd.
10. Hoewel de rechtbank beseft dat de klachten die eiseres heeft complex zijn en een erg grote impact op haar leven hebben, wat zij ook invoelbaar tijdens de zitting heeft overgebracht, moet de rechtbank in deze zaak uitsluitend beoordelen of verweerder de weging van haar medische situatie op de beoordelingsdatum op een juiste manier heeft gedaan en te volgen is. Zonder afbreuk te doen aan de aard van de klachten van eiseres, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het vorenstaande dat verweerder inderdaad op goede gronden heeft aangenomen dat bij eiseres rond die periode (nog) geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres op 6 december 2019 geen recht heeft op een IVA-uitkering.

Conclusie

11. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiseres in haar zaak gelijk krijgt op een formeel punt (zie rechtsoverweging 6), waardoor zij de proceskosten van deze procedure terugkrijgt. Eiseres krijgt ongelijk wat betreft de inhoud van de zaak.
12. Verweerder moet de proceskosten betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na de schorsing, met een waarde per punt van € 748,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.870,-.
13. Verder moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:257.