ECLI:NL:RBMNE:2021:5402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2425
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van (ex-)werkneemster

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 5 november 2021, staat de zaak centraal van Unique Diensten B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, Unique Diensten B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat een WGA-uitkering heeft toegekend aan de (ex-)werkneemster van eiser met ingang van 19 december 2019. Eiser betwist de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster en stelt dat zij op het moment van de hersteldmelding arbeidsgeschikt was. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde doen toekomen, omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van deze gegevens aan eiser.

Tijdens de zitting op 8 juli 2021, die via Skype plaatsvond, zijn zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster tussen 11 juli en 18 augustus 2016. Dit gebrek in het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:3 van de Awb en de rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier A. Belhadi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2425-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

Unique Diensten B.V., te Almere, eiser

(gemachtigde: mr. C.A. van der Steen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkneemster], te [woonplaats] (werkneemster).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de (ex)werknemer van eiser een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 19 december 2019.
Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen en heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 8 juli 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiser te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De (ex-)werkneemster van eiser was werkzaam als teamleidster en heeft zich eind 2014 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Op 1 maart 2016 is zij hersteld gemeld en is haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Met ingang van 18 april 2016 is de (ex-)werkneemster arbeidsongeschikt beschouwd wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten. Van 10 augustus 2016 tot 30 november 2016 heeft de
(ex-)werkneemster een WAZO-uitkering gekregen. Op 26 september 2016 is zij bevallen van haar kind. Aansluitend aan de WAZO-periode heeft zij zich ziekgemeld. Op 17 april 2017 heeft zij haar werkzaamheden hervat. Op 21 december 2017 heeft de
(ex-)werkneemster zich wederom ziekgemeld vanwege psychische klachten. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de
(ex-)werkneemster van eiser voor 44,95% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
4. Eiser voert aan dat de (ex-)werkneemster op het moment van de hersteldmelding door USG People arbeidsgeschikt was. De werkneemster heeft tot haar WAZO-uitkering loon tijdens ziekte ontvangen. Eiser is verder niet bekend met de brief van USG People van 12 juli 2016, die een kennisgeving van de hersteldmelding bevat.
5. Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. Dit betekent dat aan de hersteldverklaring van de (ex-)werkneemster op zichzelf geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser betwist dat er niet een doorlopende arbeidsongeschiktheid is geweest. Verweerder verwijst enkel naar de hersteldmelding en de email van USG People, waarin niet meer staat dan dat de (ex-)werkneemster hersteld is per 11 juli 2016. Niet is gebleken dat verweerder zelfstandig heeft onderzocht of de (ex)werkneemster niet doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. Uit de medische stukken en het bestreden besluit lijkt te volgen dat verweerder daar wel van is uitgegaan, maar zich op het standpunt heeft gesteld dat voor en na de WAZO-periode geen sprake was van dezelfde ziekteoorzaak. Gelet op de aard van de klachten op grond waarvan de
(ex-)werkneemster vanaf 18 april 2016 en na de WAZO-periode een ZW-uitkering op grond van artikel 29a van de ZW kreeg, is een zorgvuldig onderzoek naar haar arbeids(on)geschiktheid tussen 11 juli en 18 augustus 2016 te meer nodig.
7. De rechtbank overweegt dat het feit dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hersteldmelding, verweerder niet van een zelfstandige beoordeling ontslaat. Dit is onder meer bevestigd in een uitspraak van de CRvB [2] . Dit nog daargelaten dat eiser stelt niet bekend te zijn met de hersteldmelding. Omdat verweerder geen zelfstandige beoordeling heeft verricht naar de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster tussen 11 juli en
18 augustus 2016, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid. Dit is een gebrek.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder hiertoe in de gelegenheid te stellen. De rechtbank kan bij deze stand van zaken niet zelf een beslissing nemen en zelf een onderzoek doen. Het ligt op de weg van verweerder om dit nader te onderzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank is er nog geen sprake van een situatie waarin verweerder kennelijk niet in staat is om dit te doen.
9. Verweerder kan dit gebrek herstellen door met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, een eigen onderzoek te doen naar de vraag of de (ex-)werkneemster tussen 11 juli en 18 augustus 2016 voortdurend arbeidsongeschikt is gebleven en of dat op grond van dezelfde ziekteoorzaak was als ten grondslag lag aan de ziektemelding tot 11 juli 2016 was. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de rechtbank niet meer toe aan de subsidiaire arbeidskundige beroepsgronden. De rechtbank zal die daarom nu niet bespreken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1844
2.uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3938