ECLI:NL:RBMNE:2021:5406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/3363
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Participatiewet wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Participatiewet. Verzoeker, die een uitkering ontving op basis van de Wet Werk en Bijstand, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Dit besluit hield in dat verzoeker zijn uitkering, die in de vorm van een geldlening was verstrekt, moest terugbetalen omdat hij de akte voor het vestigen van de hypotheek niet had ondertekend.

Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar de rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter baseerde deze beslissing op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. In dit geval was er geen acute financiële nood of dreiging van een onomkeerbare situatie, zoals faillissement, waardoor de rechter concludeerde dat het spoedeisend belang ontbrak.

Daarnaast had de griffier verzoeker eerder verzocht om nadere onderbouwing van zijn financiële situatie, maar verzoeker had hierop niet gereageerd. Hierdoor was er onvoldoende bewijs van de gestelde financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3363

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2020 (primaire besluit) heeft verweerder besloten dat verzoeker zijn verstrekte uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand, verstrekt in de vorm van een geldlening (Krediethypotheek) moet terugbetalen omdat eiser de akte voor het vestigen van deze hypotheek niet heeft ondertekend.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Bij brieven van 1 oktober 2020 en van 14 oktober 2020 is daarom door de griffier gevraagd om een nadere onderbouwing van de financiële situatie van verzoeker, waarbij is verzocht om kopieën van bankafschriften, kopieën van aanmaningen indien sprake is van schulden en eventuele stukken met betrekking tot huisuitzetting, en om de stand van zaken bij de invordering. Verzoeker heeft op deze brieven niet gereageerd. Ook op een nader schrijven van de rechtbank van 8 oktober 2021 heeft verzoeker niet gereageerd. Er is dus geen enkele onderbouwing van de gestelde financiële noodsituatie. De conclusie is daarom dat er geen spoedeisend belang is.
4. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van wat is aangevoerd door verzoeker niet evident is dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 2 november 2021 door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd
om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.