ECLI:NL:RBMNE:2021:552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag vanwege drugsmisbruik, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De ongeldigverklaring was gebaseerd op een aanhouding op 25 april 2020, waarbij verzoeker onder invloed van THC was. Na een onderzoek door een psychiater, dat op 3 oktober 2020 plaatsvond, werd vastgesteld dat verzoeker voldeed aan de criteria voor drugsmisbruik volgens de DSM-5. Verzoeker betwistte de conclusies van de psychiater en voerde aan dat de rapportage gebreken vertoonde en niet voldoende concludent was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om de rapportage te weerleggen en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, ondanks het feit dat verzoeker aangaf zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk als glasvezellasser. De rechter benadrukte dat de wet voorschrijft dat een rijbewijs ongeldig kan worden verklaard als de betrokkene niet voldoet aan de eisen voor het besturen van een voertuig. De voorzieningenrechter concludeerde dat de psychiater op basis van voldoende gegevens tot zijn diagnose was gekomen en dat verzoeker geen tegenrapport had overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4780

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

27 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: M. van Dongen).

Procesverloop

In het besluit van 29 december 2020 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker met ingang van 5 januari 2021 ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Aanleiding ongeldigverklaring rijbewijs
2. Verzoeker is op 25 april 2020 aangehouden wegens het vertonen van afwijkend rijgedrag. Na bloedonderzoek bleek er 4,7 microgram THC per liter in verzoekers bloed aanwezig te zijn. Gelet hierop heeft de politie op 9 juni 2020 aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
3. Op 30 juni 2020 heeft verweerder aan verzoeker een onderzoek opgelegd naar zijn drugsgebruik. Het onderzoek vond plaats op 3 oktober 2020. Uit het rapport van de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd, blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 25 april 2020 bij verzoeker sprake was van een stoornis in drugsgebruik volgens de DSM-5 licht. Ook is op basis van alle relevante psychiatrische gegevens bij verzoeker de diagnose drugsmisbruik gesteld. Op grond van de uitslag van het onderzoek is het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. [1]
Standpunt verzoeker
4. Verzoeker is het niet eens met de ongeldigverklaring en voert aan dat de psychiatrische rapportage gebreken vertoont en onvoldoende concludent is. Verweerder had zich daar daarom niet op mogen baseren. De rapportage bevat volgens verzoeker de volgende onjuistheden. Verzoeker stelt dat de vermelding dat verzoeker in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding eerder onder invloed heeft gereden in de verkeerde context is geplaatst. Hij heeft tijdens het onderzoek aangegeven dat het een keer gebeurd kan zijn dat hij ’s avonds had geblowd en de volgende ochtend is gaan rijden, nadat de psychiater hem erop had gewezen dat je dan ook onder invloed rijdt. Ten onrechte vermeldt de psychiater in het rapport dat verzoeker in de twaalf maanden voorafgaand aan de laatste aanhouding frequent de gedachte zou hebben gehad minder cannabis te moeten gebruiken. Het antwoord van verzoeker is uit zijn verband gehaald. Hij heeft slechts aangegeven dat hij zich wel eens bedacht dat het roken van joints slecht is voor de gezondheid en dat hij dat beter niet kon doen. Deze gedachte duidt niet op drugsmisbruik.
5. Verder betwist verzoeker dat hij zich goed tot rijden in staat voelde na het drugsgebruik. Hij heeft aangegeven dat hij de drugs een tijdje daarvoor had gebruikt en op dat moment dacht wel tot rijden in staat te zijn. Achteraf beseft hij zich maar al te goed dat hij niet tot behoorlijk besturen van de auto in staat was. Uit de antwoorden die verzoeker verder gaf, namelijk dat hij zich wel onder invloed voelde tijdens het rijden en zich er van bewust was dat hij drugs had gebruikt en dus niet had mogen rijden, blijkt bovendien het tegendeel. Het enkele antwoord van verzoeker kan daarom niet dienen ter ondersteuning van de gestelde diagnose. Verzoeker betwist ook dat de gereden afstand een aanwijzing is voor een stoornis in het drugsgebruik. Hij had weliswaar een flinke afstand gereden, maar het was tijdens de lockdown rustig op de weg. Verder zijn de effecten van THC op de rijvaardigheid niet eenduidig vast te stellen. Het effect van een joint neemt na twee tot drie uur af. Verzoeker zat dus al in de afbouwende fase op het moment dat hij reed. Verder hoeven de effecten van cannabis niet per definitie te leiden tot de onmogelijkheid een auto te besturen. De psychiater benoemt niet op basis waarvan hij tot zijn conclusie komt. De conclusie van de psychiater is daarom onjuist.
6. Verzoeker voert aan dat ten onrechte in zijn nadeel is meegewogen dat sprake is van drugsmisbruik omdat hij onder invloed van cannabis heeft gereden. Dit geldt immers voor iedereen aan wie een onderzoek naar de rijgeschiktheid wordt opgelegd, waardoor het onderzoek naar de geschiktheid illusoir is. Verzoeker stelt dat het rapport verder ten onrechte vermeldt dat hij eens in de twee of drie maanden twee tot drie joints op een dag rookte. Hij rookte nooit meer dan 1 joint op een dag en deelde de joints bovendien met vrienden. Het gebruik bleef dus binnen de perken van wat als recreatief wordt beschouwd.
Tot slot voert verzoeker aan dat het rapport van de psychiater niet voldoet aan de eisen die de rechtspraak daaraan stelt. Hij verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 april 2019 [2] over alcoholmisbruik, die ook van toepassing in gevallen van drugsmisbruik [3] . De diagnose is enkel gesteld op basis van de anamnese en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens, zoals het proces-verbaal van de politie of het urine-onderzoek.
Oordeel voorzieningenrechter
7. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb, kortgezegd als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen; hij moet dus een spoedeisend belang hebben. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus een voorlopige beoordeling waarover de rechtbank die op een later moment in een mogelijke beroepszaak over de zaak beslist niet hetzelfde hoeft te denken als de voorzieningenrechter.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als glasvezellasser. Zonder geldig rijbewijs kan hij zijn werk vanaf 1 februari 2021 niet langer uitoefenen. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van zijn werkgever van 30 december 2020 overgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft.
9. Uit de wet volgt dat verweerder een rijbewijs ongeldig verklaart als uit het onderzoek blijkt dat de betrokkene niet voldoet aan de eisen voor het besturen van een voertuig.
Het is vaste rechtspraak dat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet voldoende concludent is, in zodanige mate dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Aan de psychiatrische rapportage komt daarom in de besluitvorming een zeer belangrijke betekenis toe. [4] Daarnaast volgt uit paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht.
10. In de rapportage heeft psychiater Aga-Kulijva geconcludeerd dat bij verzoeker ten tijde van de aanhouding op 25 april 2020 sprake was van een stoornis in het drugsgebruik volgens de DSM-5 licht en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik gesteld kan worden. De psychiater acht aannemelijk dat verzoeker op 26 april 2020 met het misbruik is gestopt. De conclusie dat bij verzoeker sprake is van een stoornis in het drugsgebruik volgens DSM-5 licht en van de diagnose drugsmisbruik is gebaseerd op het volgende:
- verzoeker is op 25 april 2020 door de politie aangehouden, omdat hij veel te hard reed, wat hij zelf niet door had. Verzoeker voelde zich onder invloed en wist dat hij dus niet had mogen rijden;
- verzoeker heeft bevestigend geantwoord op de vraag of hij regelmatig (minimaal maandelijks) dacht minder drugs te moeten gebruiken. Hij heeft verklaard dat hij maandelijks dacht dat hij moest stoppen met cannabis, maar kon niet verklaren waarom hij dit niet deed;
- verzoeker heeft bevestigend geantwoord op de vraag of hij herhaaldelijk drugs gebruikte in situaties die fysiek gevaar opleverden;
-verzoeker heeft bevestigend geantwoord op de vraag of hij zich ten tijde van de aanhouding goed in staat voelde te rijden onder invloed van drugs en of hij onder invloed van drugs een flinke afstand reed.
11. Wat verzoeker in zijn verzoek en ter zitting heeft aangevoerd over de rapportage van de psychiater is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de rapportage van de psychiater gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet voldoende concludent is. Verzoeker stelt wel dat de psychiater allerlei uitspraken van verzoeker verkeerd heeft geïnterpreteerd, maar dit is niet nader onderbouwd en blijkt ook nergens uit. Ook heeft de psychiater er geen belang bij onjuistheden in de rapportage op te nemen. Het behoort tot de expertise van een keurend psychiater om te luisteren naar wat iemand tijdens een onderzoek naar voren brengt.
12. De voorzieningenrechter kan verzoeker verder niet volgen in zijn verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS ten aanzien van alcoholmisbruik, nu in de situatie van verzoeker niet alleen op basis van de anamnese een diagnose is gesteld. Bij de diagnose zijn ook het proces-verbaal van de politie en de verklaring van verzoeker dat hij onder invloed 15 kilometer had gereden betrokken. Verder is er ook sprake van een stoornis in drugsgebruik volgens DSM-5 licht.
13. De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd zijn geen omstandigheden op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het rapport onjuistheden bevat. Verzoeker heeft ook geen tegenrapport overgelegd om zijn stellingen te bewijzen. Verweerder kon dus uitgaan van het onderzoeksrapport van 18 november 2020. De Wegenverkeerswet biedt verweerder geen ruimte om persoonlijke belangen van verzoeker te betrekken bij zijn besluitvorming en daarom moest verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaren. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker inmiddels is gestopt met het gebruiken van drugs en zijn rijbewijs hard nodig heeft, kan dat in deze omstandigheden niet leiden tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Zoals ter zitting besproken, kan verzoeker om een nieuwe beoordeling vragen als sprake is van een recidiefvrije periode van één jaar.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel l34 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:297.