Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
verblijvende te P.I. Vught, PPC.
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
afpersing;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
9.BENADEELDE PARTIJ
€ 550,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
- 36f, 45, 57, 300, 302, 304 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
- 179a van de Wegenverkeerswet 1994;
11.BESLISSING
14 maanden;
2 jaren;
- wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 350,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [verbalisant 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 350,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.