ECLI:NL:RBMNE:2021:5634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/4142
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die bijstand had aangevraagd op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Op 18 oktober 2021 verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij al vijf en een halve maand zonder financiële middelen zou zitten.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er een acute noodsituatie is, zoals faillissement of andere onomkeerbare situaties. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd van een spoedeisend belang. De overgelegde bankafschriften gaven geen volledig beeld van zijn financiële situatie en toonden aan dat verzoeker op 10 september 2021 een voorschot van € 700,- had ontvangen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evident onrechtmatig besluit is en dat verzoeker niet in een situatie verkeert die onmiddellijke hulp vereist. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4142

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van 30 april 2021 afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 18 oktober 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker stelt in dit verband dat hij al vijf en een halve maand geen financiële middelen heeft om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang op 26 oktober 2021 bankafschriften over de periode van 14 juni 2021 tot en met 30 september 2021 ingediend. Het betreffen bankafschriften van een Rabo Direct Rekening (eindigend op [nummer 1] ) op naam van verzoeker.
4. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Het is de voorzieningenrechter onduidelijk of verzoeker met de bankafschriften een volledig beeld van zijn financiële situatie heeft gegeven. Uit de bankafschriften blijkt namelijk dat verzoeker op 14 juni 2021 een bedrag van € 742,92 afkomstig van een bankrekening (eindigend op [nummer 2] ) op naam van [verzoeker] heeft ontvangen. Voor zover deze bankrekening van verzoeker is, ontbreken bankafschriften van deze bankrekening (eindigend op [nummer 2] ).
Uit de bankafschriften blijkt verder dat verzoeker op 10 september 2021 van verweerders gemeente een voorschot ter hoogte van € 700,- heeft ontvangen. Het saldo op zijn bankrekening (eindigend op [nummer 1] ) bedraagt op 1 oktober 2021 € 245,01. Hieruit blijkt dat verzoeker niet verstoken is van middelen om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien.
Op de bankafschriften zijn ten slotte geen afschrijvingen van vaste lasten of woonkosten te zien, behalve afschrijvingen ten behoeve van een zorgverzekering. Niet gesteld of gebleken is dat verzoeker schulden heeft of uit zijn huis dreigt te worden gezet.
Dat verzoeker de bezwaarprocedure niet kan afwachten en onmiddellijk (financiële) hulp nodig heeft, ziet de voorzieningenrechter dan niet. Er is op dit moment daarom geen sprake van een situatie die een onmiddellijke voorziening vereist. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 5 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.